Waren het verraders die ‘willens en wetens’ meewerkten aan de genocide op hun eigen volk? Of waren het weldoeners die hun best deden om ‘erger te voorkomen’? De Joodse Raad werd in 1941 door de Duitsers in het leven geroepen en zou dienen als schakel tussen de Joodse gemeenschap en de Duitse bezetter. Tot lang na de oorlog werd vastgehouden aan het beeld van een collaborerend orgaan dat verantwoordelijk zou zijn voor de deportatie van de Nederlandse Joden (zie kader).
‘Blijkbaar is er een somber en zwartgallig beeld van de Joodse Raad dat ingeburgerd is geraakt: dat het mensen zijn die hun eigen hachje redden door anderen te verraden’, vertelt historicus Bart van der Boom.
Hij bracht met zijn boek De politiek van het kleinste kwaad (2022) een genuanceerder beeld over de Joodse Raad naar de academische wereld, waarin hij betoogt dat ‘zij niet wisten wat wij weten’. De dramaserie De Joodse Raad die vorige maand uitkwam, waarvan Roos Ouwehand één van de scenarioschrijvers is, tracht hetzelfde te doen voor een breder publiek.
Geprezen
En met succes: de vijfdelige serie is lovend ontvangen door recensenten die schreven over ‘de kracht van de dramaserie waarin gruwelijke dilemma’s zo overtuigend invoelbaar worden gemaakt’ (de Volkskrant) en tegelijkertijd ‘levendig en menselijk blijft’ (NRC). De serie wordt ook geprezen vanwege de historische accuraatheid.
De Joodse Raad vertelt het verhaal van de contrasterende relatie tussen één van de voorzitters David Cohen (gespeeld door Pierre Bokma) en zijn dochter Virrie (Claire Bender). Door haar verzetswerk wordt Virrie neergezet als de heroïsche tegenpool van Cohen die uiteindelijk voor dezelfde duivelse dilemma’s komt te staan als haar vader: hij moet kiezen wie er ‘onmisbaar’ is en een vrijstelling krijgt van transport, zij beslist welke Joodse kinderen uit de opvang - waar ze directrice is - mogen onderduiken (zie kader). De serie gaat enerzijds over de historie van de Joodse Raad en wat zich daar heeft afgespeeld. Anderzijds gaat het over een Joodse familie in oorlogstijd waarin iedereen op zijn eigen manier om probeert te gaan met de situatie.
Veroordeling en verwijt
De serie komt voort uit een initiatief van Hans Knoop, die in 1983 een boek schreef waarin hij de Joodse Raad streng veroordeelde. ‘Dat was eigenlijk het startpunt’, vertelt Ouwehand. Toch laat de serie een wezenlijk ander beeld zien. ‘Ik had geen interesse om een serie te schrijven vol veroordeling en verwijt, dat leek mij buitengewoon oninteressant. Ik heb geprobeerd iets te maken waardoor mensen zich gaan verplaatsen in die tijd.’
In 1941, na de Februaristaking waarbij de Nederlandse bevolking in verzet kwam tegen uitsluiting van Joden, werd door de Duitse senator Hans Böhmker de Joodse Raad van Amsterdam (in het stuk verder enkel de Joodse Raad genoemd) in het leven geroepen. Deze zou dienen als schakel tussen de Joodse gemeenschap en de Duitse bezetter. Abraham Asscher kreeg als vooraanstaand lid van de Joodse gemeenschap de opdracht om deze samen te stellen. Hij benaderde David Cohen en samen namen zij het voorzitterschap op zich.
De leiders van de Joodse Raad waren onder andere verantwoordelijk voor het contact met de Duitse bezetter, de distributie van de Jodensterren en ondersteunde in de organisatie rondom de transporten. Zij werden na de oorlog bekritiseerd voor hun optreden en gezien als collaborateurs die hun eigen volk hadden verraden. Voormalig voorzitters Abraham Asscher en David Cohen moesten zich vertonen voor de ereraad.
Virrie, de dochter van David Cohen, was actief in het verzet en werkte bij de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. In de Hollandsche Schouwburg werden de mensen verzameld die opgeroepen waren voor transport. Virrie begon als kinderverzorgster en nam later de rol aan van directrice, na de deportatie van voormalig directrice Henriëtte Pimentel. In de crèche heeft Virrie honderden kinderen helpen onderduiken.
Van der Boom: ‘Ik heb het idee dat de kijker nu fundamenteel beter snapt wat het dilemma van die mensen was en dat zij eigenlijk gewoon niet zo goed wisten wat de juiste koers was.’
Op het moment dat Ouwehand erachter kwam dat Van der Boom een boek schreef over hetzelfde onderwerp, had zij haar script al zo goed als af. ‘Ik had er ontzettend de pest over in, want ik had dat boek natuurlijk willen lezen. Daar had ik veel aan kunnen hebben.’ Meteen ontstond er een interessante discussie over hun expertises: de historicus die op zoek gaat naar de waarheid en de schrijfster die hier een pakkende dramaserie van moest maken.
Onberekenbare gek
‘In de eerste vijf minuten dat wij elkaar ontmoetten vroeg Bart aan mij: wat is nu je grootste probleem?’ vertelt Ouwehand. ‘Dat was de beeldvorming over David Cohen. Hij zou op een gegeven moment hebben bedacht: “Ik moet nu gaan organiseren welke Joden er als eerst naar de doodskampen moeten worden vervoerd.” Scenario-technisch klopt dat gewoon niet. Dan had ik Cohen gelijk al moeten neerzetten als een onberekenbare gek.’
‘Als historici doen wij eigenlijk niets anders’, reflecteert Van der Boom. ‘Ook wij proberen uiteindelijk gewoon een verhaal rond te krijgen, waarbij de lezer denkt: dat is best plausibel. Dat is niet heel anders dan wanneer Roos denkt: als die personages in het begin zo zijn, kunnen ze zich niet vervolgens heel anders gaan gedragen.’
Ouwehand: ‘Aan de ene kant willen mensen graag dat het echt is gebeurd, dat is deels ook de kracht van de serie. Tegelijkertijd: om het een mooi drama te maken, moet je het gaan vereenvoudigen.’ Van der Boom: ‘Ik kijk met enorme bewondering naar Roos, hoe zij er een verhaal van maakt. Dat kan ik niet.’
Hij beschrijft de scène waarin Cohen na de oorlog wordt ondervraagd op verdenking van collaboratie. In een donkere verhoorkamer wordt hij op een gegeven moment dusdanig woedend dat hij tegen een inspecteur begint te schreeuwen: ‘Wat wilt u nu eigenlijk beweren? Dat ik de Joden willens en wetens de dood in heb gestuurd? U mag mij aanspreken op mijn keuzes, maar wat u niet mag doen, is mij de schuld van de moord op honderdduizend Joden in de schoenen schuiven, dat mag u niet!’
‘Dat is een ontzettend goede scène’, vindt Van der Boom. ‘Roos kan mensen gelijk in hun emotie raken. Na vijf afleveringen snapt de kijker dat het idioot is om te denken dat deze man hier bewust op zou hebben aangestuurd.’
Hoewel de pers veelal lovend is, klaagde de (eveneens Leidse) historicus Johannes Houwink ten Cate in het Historisch Nieuwsblad dat ‘De Joodse Raad toch weer de zondebok wordt waarop het falen van de niet-Joodse Nederlanders wordt afgewenteld’. Eén van de kritiekpunten is een ‘smakeloze scène’ waarbij Cohen twintig jokerkaarten in zijn hand krijgt gedrukt en deze vervolgens moet uitdelen. Vlak daarvoor is hem verteld dat de sperren, de vrijstellingen van transport die mensen hadden gekregen, niet meer golden.
Speelkaarten
De schamele twintig joker-kaarten waren de ‘nieuwe’ vrijstellingen. Opnieuw stond Cohen voor het dilemma gesteld waarmee hij gedurende zijn hele carrière bij de Joodse Raad werd geconfronteerd: wie is er onmisbaar? Volgens Houwink ten Cate zou hier geen bewijsmateriaal voor zijn.
Van der Boom reageert in hetzelfde blad: ‘Die scène heeft echt plaatsgevonden. Alleen de speelkaarten zijn dichterlijke vrijheid.’
Ouwehand: ‘Ik heb er jokers van gemaakt, maar het waren in werkelijkheid briefjes. Maar zo’n scène zou ik nooit verzinnen. Dat zou ik niet eens kunnen. Zo’n goede schrijver ben ik nou ook weer niet.’
‘Om het geheel als tv-drama beter te laten werken, heb ik meer kleine zaken aangepast, in het verhaal en in de tijdlijn. Af en toe moet je er dingen bij verzinnen, bepaald gedrag bijvoorbeeld. Daar hebben Bart en ik wel om gelachen.’
Ze noemt de scène waarin een vergadering ontspoort in een schreeuwpartij. ‘Bart gaf gelijk commentaar: “Ik denk niet dat leden van de Joodse Raad tegen elkaar schreeuwden.” Twee maanden later kwam hij erop terug en zei dat het eigenlijk best wel zou hebben gekund.’
Van der Boom: ‘Er staan natuurlijk allemaal dingen in het script die wij helemaal niet kunnen weten. Hoe mensen tegen elkaar praten of wat er in privékringen wordt gezegd bijvoorbeeld. Dat is dan allemaal verzonnen. Dat kan ook niet anders, anders heb je geen serie.’
De Joodse Raad heeft twee nieuwe liefdes gebracht in het leven van Ouwehand: Van der Boom, met wie zij nu samenwoont in Leiden, en een liefde voor geschiedenis. ‘Ik ben al bezig met een serie over het jaar na de oorlog. Het moet vooral gaan over mensen die op dat moment niet in Nederland zijn en terug willen komen.’
De nieuwe serie met de werktitel De Terugkeer zal gaan over tien verschillende fictieve personages die allemaal een ander verhaal over de wederopbouw en het leven na de oorlog in Nederland vertellen. Het is een project waar de expertises van Ouwehand en Van der Boom samenkomen. ‘Het is bijna wel een soort keukentafelgesprek. Van dit nieuwe project is Bart ook officieel de researcher, heel chic. Hij zegt vaak dat hij niks doet, maar dat is niet waar. Hij zegt altijd dingen waar ik heel veel aan heb.’ Door het prijskaartje dat hangt aan de productie van historische drama’s kan het alleen nog wel even duren voordat De Terugkeer ook echt op televisie is te zien.