In zijn opiniestuk (‘Archeologen komen wél aan de bak’, Mare 14) houdt archeologiedecaan Jan Kolen een mooi pleidooi voor een van de leukste studies die je in Leiden kunt volgen. Tegelijkertijd is zijn stuk een misleidend verhaal, dat selectief gebruikmaakt van de onderzoeksresultaten om een rooskleuriger beeld te schetsen van het beroepenveld dan in werkelijkheid het geval is.
Ja, afgestudeerd archeologen komen de afgelopen jaren weer sneller aan een baan, net zoals vrijwel iedere recent afgestudeerde. De Nederlandse economie zit weer in de lift en dit leidt tot een jaarlijks toenemende vraag naar hoger opgeleiden. Een ontwikkeling waar ook archeologen mondjesmaat van weten te profiteren. Maar wat zegt dit nu eigenlijk werkelijk over de kansen die de opleiding je biedt?
Kolen refereert aan de IT-sector en het feit dat archeologen vaardigheden opdoen waar in die sector veel vraag naar is. Mijn beeld is echter anders: juist de IT-sector wordt de afgelopen jaren gekenmerkt door een sterke groei terwijl het aanbod aan academici met een relevante vooropleiding structureel achterblijft. Om die reden is er jaren geleden voor gekozen om fors te investeren in omscholing binnen bedrijven in de vorm van ontwikkeltrajecten en traineeships. In de werving en selectie ligt de focus op het opleidingsniveau en het vermogen om snel nieuwe vaardigheden eigen te maken, de specifieke kennis komt later wel.
Een terechte vraag is dus in hoeverre afgestudeerd archeologen echt aantrekkelijk zijn voor de arbeidsmarkt, en of zij tevreden zijn met hun uiteindelijke carrièrekeuzes. Het lijkt er in ieder geval niet op dat de veertig procent die voor een baan buiten de sector kiest in goedbetaalde functies terechtkomt. Het gemiddelde startsalaris blijft één van de laagste en ook zij doen er gemiddeld twee jaar over voor zij een substantiële baan hebben gevonden.
Helaas wordt er in de onderzoeken niet meegenomen of de werknemers tevreden zijn met hun huidige functie, noch wordt onderzocht of er tijdens de opleiding een realistisch beeld is geschetst. In Kolens artikel lijkt vooral sprake te zijn van cherry picking: de zeldzame succesvoorbeelden worden eruit gelicht en als representatief gepresenteerd.
Je kunt je ook afvragen hoe het komt dat ondanks het feit dat de sector ‘constant op zoek blijkt te zijn naar goede archeologen’ (aldus archeologiebedrijf ADC in het betoog van de decaan) slechts dertig procent van de afgestudeerden in deze sector terechtkomt. En dan steek ik ruim in, want ‘de sector’ wordt in het artikel breed gedefinieerd. Als de vraag inderdaad zo groot is, dan kan het niet anders dan dat de sector recent afgestudeerden niet genoeg te bieden heeft. En dat is precies het punt waar Kolen vakkundig omheen manoeuvreert met een verhaal over vlieguren en een voorzichtige financiële start.
Feit is dat het naast een mager startsalaris ook slecht gesteld is met de secundaire arbeidsvoorwaarden in de archeologiesector. Over baanzekerheid kan met werkgevers nauwelijks gesproken worden, laat staan over een seniorfunctie. De studie van SEO Economisch Onderzoek laat zien dat een kwart van de werkende populatie 15 maanden na afstuderen nog steeds op oproepbasis werkt, een percentage dat veel hoger is dan bij alle andere studies. Eveneens is te lezen dat het gemiddeld 24,8 maanden duurt voor archeologen een substantiële baan hebben gevonden, en ook hier scoren zij het slechtst. De crisis uit 2008 waaraan wordt gerefereerd doet trouwens niet ter zake, want het gaat in deze studie om wo’ers uit het afstudeercohort 2015/2016.
De vergelijking die Kolen maakt met de arts in opleiding om de nadelen van tijdelijk werk weg te redeneren is wel een vermakelijke. Inderdaad: 95 procent van de afgestudeerd geneeskundigen werkt op een tijdelijk contract, maar wel met een jaarsalaris dat ruim 20.000 euro hoger ligt dan dat van de startend archeoloog: daar is een paar maanden zonder werk goed mee te overbruggen - iets wat in die sector bovendien vaak niet eens nodig is.
Wie de vacaturesites van de grootste uitzendbureaus in de archeologie met regelmaat bekijkt, zal constateren dat het aanbod zeer beperkt is en dat er veelal klussen van slechts een paar dagen worden aangeboden. Over vergoedingen wordt nooit openlijk gecommuniceerd en mijn vermoeden is dan ook dat de 30 procent van de afgestudeerden die in deze sector actief is gemiddeld nog lager scoort qua arbeidsmarktpositie dan de gehele populatie. Studenten die een stabiele en betrouwbare carrière in de archeologie verlangen, komen in de praktijk vaak bedrogen uit.
En daarmee kom ik bij één van de grootste misinterpretaties van de decaan. Deze stelt dat de studie onvermeld laat dat het salaris in de archeologiesector laag start maar vervolgens relatief snel stijgt en na 10 jaar kan concurreren met onder andere biologen, psychologen en pedagogen. Het is logisch dat dit niet vermeld wordt, omdat het feitelijk onjuist is.
Ook hier is sprake van cherry picking en een vergelijking met een klein aantal opleidingen waar de groei inderdaad beperkt is. Maar er lijkt ook sprake te zijn van een rekenfout: de stelling lijkt te zijn gebaseerd op het gemiddelde jaarinkomen. Dat ligt voor afgestudeerd archeologen na 10 jaar inderdaad iets hoger dan bij andere studierichtingen. Maar: zo’n jaarinkomen zegt vrij weinig als je niet kijkt naar het gemiddeld aantal uren dat iemand werkt. Psychologie en pedagogiek zijn immers bij uitstek werkvelden waarin veel parttime wordt gewerkt. De studie levert ook data aan waarmee voor die gegevens kan worden gecorrigeerd en daaruit blijkt dat het uurloon van de archeoloog zo’n 4 euro lager ligt dan de andere vakgebieden die door Kolen worden genoemd. Met andere woorden: de archeoloog moet veel meer uren werken om evenveel te verdienen als een bioloog of psycholoog en omgekeerd zouden zij met evenveel uren al snel €10.000 meer verdienen.
Als je dan ook nog eens meeweegt dat een substantieel deel van de mensen die in die berekening zijn meegenomen allang niet meer in de archeologie werkt (denk aan de 40 procent die na 15 maanden weg is en dus al jaren een ander carrièrepad volgt), is het veilig om te stellen dat de archeologische sector, ook met de nodige vlieguren, geen vetpot is. En dan heb ik het nog niet over de steile banenpiramide en beperkte toegang tot seniorfuncties.
Betekent dat dan dat je wel gek moet zijn om archeologie te gaan studeren? Nee, alles behalve dat! Want, en daar moet ik de decaan volkomen gelijk in geven, de studie is razend interessant en in staat om je blik op de wereld in zeer korte tijd enorm te verbreden. Mijn punt is dat het in het voordeel van zowel studenten als decaan zou zijn als er al vanaf de start eerlijker wordt gecommuniceerd over de kansen op de arbeidsmarkt. De banen worden je niet op een presenteerblaadje aangereikt, en hoe eerder je dat als student weet, des te beter kun je je studietijd gebruiken om je goed te oriënteren, de juiste contacten te leggen, werkervaring op te doen, vaardigheden te ontwikkelen en je op die manier aantrekkelijker te maken voor werkgevers.
Helaas komen studenten daar, beïnvloed door wervende verhalen als die van de decaan, vaak pas achter op het moment dat zij met diploma de stad verlaten.
Robin Nieuwenkamp is afgestudeerd archeoloog, en werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland