Wetenschap
Homo?s floten niet
Literatuur droeg bij aan het medisch, juridisch en maatschappelijk op de kaart zetten van de homoseksuele identiteit. Mary Kemperink, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen houdt daarover vandaag de Bert van Selm-lezing.
donderdag 7 september 2017

U onderzoekt de relatie tussen literatuur en wetenschap. Literatuur zou een ‘transporteur’ zijn. Hoe zit dat?

‘Het werkt twee richtingen uit. In On the Origin of Species zitten onmiskenbaar invloeden uit romans uit Darwins tijd, inclusief het happy end. Andersom verwerkte Harry Mulisch in De ontdekking van de hemel veel sterrenkunde. Maar ook het idee dat het oplucht om jezelf te uiten, en niet alles op te kroppen, kom je vaak tegen in romans. Een redelijk nieuw idee, dat we in verwaterde vorm van Freud hebben overgenomen. Literatuur maakt gebruik van kennis, of: vermeende kennis.’

Uw lezing gaat over de periode 1885-1925. Werd er eerder niet over homoseksualiteit geschreven?

‘Jawel. Eind achttiende, begin negentiende eeuw verschenen er bijvoorbeeld erotisch gekleurde boeken over lesbische vrouwen. Er werd allerlei gedachtegoed in geventileerd over verderfelijke en gevaarlijke vrouwen, die loerden op onschuldige jonge meisjes. In deze boeken zat echter geen medische kennis. Er werd slechts beschreven hoe men dacht dat het was.

‘Later raakte die kennis wel bekend, in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw ook in bredere kring. In romans kwamen homoseksuele mannen en vrouwen voor. Ook verschenen er tendensromans, zeker in Duitsland, waar homoseksualiteit strafbaar was. In die boeken werd betoogd dat we anders en verlichter zouden moeten denken. Sommige romans kregen zo een emancipatoire functie.’

En in Nederland?

‘Hier was homoseksualiteit aanvankelijk niet strafbaar, tot in 1911 een Zedelijkheidswet werd ingevoerd. Er ontstond een enorme jacht op homo’s. Af en toe werden ze in de val gelokt. Ook Nederlandse schrijvers zijn daarvan prooi geweest. P.C. Boutens bijvoorbeeld. Louis Couperus zou met prins Hendrik in een mannenbordeel betrapt zijn. Die situatie moest veranderen, beargumenteerden schrijvers in pamfletten en romans.’

In de titel noemt u literatuur ‘mede-uitvinder van de homoseksuele identiteit’. Gaat dat niet wat ver?

‘Aan het verlangen naar seksueel contact en gevoelens van liefde, daaraan is niks uitgevonden. Dat zit in de mens. Wat wél is uitgevonden in de negentiende eeuw, is het idee dat er zoiets als een homoseksuele identiteit bestaat met allerlei bijbehorende eigenschappen. Medici legden destijds kaartenbakken aan met kenmerken van de alcoholist, de misdadiger en ook: de homoseksueel. Op vragenlijsten stond: rookt u? Kunt u fluiten? Homomannen zouden namelijk niet kunnen fluiten. En ze zouden leugenachtig en roddelzuchtig zijn; vermeende vrouwelijke eigenschappen. Het hele idee dat mannelijke homo’s iets vrouwelijks hebben en omgekeerd, dat is een negentiende-eeuwse uitvinding. Het zou mooi zijn als we daar als maatschappij een beetje vanaf zouden komen.’

Heeft literatuur die transportfunctie nog steeds?

‘Verhalen blijven belangrijk voor mensen. En tegenwoordig zijn lezers dol op autobiografieën. Over depressiviteit weten ze iets dankzij boeken als Pil (2010, Mike Boddé) en PAAZ (2012, Myrthe van der Meer).’

MVW

Literatuur als mede-uitvinder van de homoseksuele identiteit.

Lipsius, donderdag 7 september, 16.15 uur. Aanmelden kan hier.