Wetenschap
In Memoriam Sander de Groot: Een bevlogen oriëntalist die geloofde in redelijkheid
Voor Sander de Groot (3 april 1943- 1 april 2024) waren ideologische tegenstellingen tussen Oost en West, tussen christendom en islam papieren constructies.
Petra de Bruijn en Erik Jan Zürcher
donderdag 25 april 2024
Sander de Groot. Foto Kim van der Zouw

Op maandag 1 april 2024 stierf onze leermeester, vriend en gewaardeerd collega Dr. Alexander Hendrik de Groot (Sander).

Sander was een academicus en meer specifiek een oriëntalist. Hij deed zowel zijn kandidaats als zijn doctoraal aan de studierichting Arabisch, Nieuwperzische, en Turkse talen en culturen in Leiden, waar hij ook zijn hele werkzame leven doorgebracht; van doctoraal assistent, tot wetenschappelijk medewerker Turkse taal en cultuur en universitair hoofddocent Instellingen van de islam. Na zijn pensioen in 2005 was hij nog tot 2022 gastmedewerker.

Zijn belangrijkste bijdrage aan het vakgebied is ongetwijfeld zijn proefschrift The Ottoman Empire and the Dutch Republic: a history of the earliest diplomatic relations, 1610-1630 (Leiden, Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten, 1978). Hierin legde hij bloot hoe de Nederlandse Republiek en het Ottomaanse Rijk gedurende het Twaalfjarig Bestand diplomatieke betrekkingen aanknoopten. Zeker in zijn tijd was het een vernieuwende studie, met name omdat Sander de Ottomanen ‘agency’ gaf: hij liet zien dat er in Constantinopel een partij was die actief naar een relatie met de Protestantse opstandelingen streefde en – met name via transnationale Joodse netwerken – contact probeerde te leggen. De Ottomanen zochten en vonden in de Republiek een partner.

Zijn latere onderzoek vond zijn weerslag in vele artikelen en boekhoofdstukken, waarvan een deel in 2010 gebundeld is onder de titel The Netherlands and Turkey: Four Hundred Years of Political, Economical, Social and Cultural Relations (Gorgias Press).

Terugkerende thema’s betroffen de internationale betrekkingen tussen Nederland en het Ottomaanse Rijk, soms ook in vergelijkend perspectief en dus breder: de Ottomaans-Europese betrekkingen. Zijn grote belangstelling voor mensen die opereerden in het schemergebied tussen de staten: de handelaren en de consuls met hun gemengde huwelijken en tegenstrijdige belangen, de permanent in het Ottomaanse Rijk wonende Europese katholieke families (de ‘Levantijnen’) en met name de ‘dragomans’, de tolken, maakten zijn bijdragen vernieuwend. Later, als UHD, richtte Sander zijn aandacht op ulema (islamitische geestelijken) – zowel Ottomaanse als moderne – die pragmatisch, open-minded en niet doctrinair waren. De bundel Friends and Rivals in the East: Studies in Anglo-Dutch Relations in the Levant from the Seventeenth to the Early Nineteenth Century (Brill, 2000) is hiervan het beste voorbeeld.

Redelijkheid, rationaliteit en compromis

Sander geloofde in redelijkheid, rationaliteit en compromis. Hij omarmde karakters en ontwikkelingen die lieten zien dat ideologische tegenstellingen tussen Oost en West, tussen christendom en islam papieren constructies zijn en in de echte wereld geen plaats hebben.

Speciale vermelding verdienen het grote aantal artikelen over Ottomaanse onderwerpen dat Sander verspreid over decennia bijdroeg aan Brills Encyclopaedia of Islam (2e editie), en het grote aantal boekbesprekingen dat hij schreef voor het tijdschrift Bibliotheca Orientalis. Deze laatsten toonden ook zijn enorme belezenheid.

Naast een bevlogen onderzoeker was Sander ook een uitstekend docent, die veel van zichzelf in zijn colleges stak en zich werkelijk interesseerde voor zijn studenten. Generaties Leidse studenten zijn opgevoed met zijn inleiding op het vakgebied Midden-Oostenstudies, het befaamde ‘Apparaatcollege’ en binnen Turks waren het vooral de geschiedenis- en tekstcolleges waarvoor hij wordt herinnerd. Uit Sanders betrokken begeleiding van scripties en proefschriften zijn langdurige vriendschappen voortgekomen.

Sander droeg veel bij aan de ontwikkeling van het vakgebied. Samen met collega’s als Ed de Moor en Paul Aarts richtte hij de eerste nationale vakorganisatie – inclusief sociale wetenschappen- de Nederlandse Vereniging voor de Studie van Midden-Oosten en Islam (MOI) op. Internationaal was Sander actief als bestuurder van CIEPO – het Comité voor Pre-Ottomaanse en Ottomaanse Studies, met zijn tweejaarlijkse congressen.

Hij maakte deel uit van de Werkgroep Europese Expansiegeschiedenis, dat mede door Sander evolueerde tot het Instituut voor de Geschiedenis van de Europese Expansie en de Reactie daarop (IGEER), dat het tijdschrift Itinerario uitgaf. Sander vond het altijd vanzelfsprekend dat historici van Europa (verenigd in instituten voor Geschiedenis) en van buiten Europa (in de Area Studies) met elkaar praten en elkaars perspectief beïnvloeden.

NINO

Als bestuurslid van het Nederland Instituut voor het Nabije Oosten (NINO) spande hij zich, samen met Jan Peters, in het bijzonder in voor het voortbestaan van het Nederlands Instituut in Turkije (NIT) in Istanbul, dat onder NINO valt.

Sander was een uitstekende, loyale collega en altijd opgewekt en joviaal. Na zijn pensionering leverde hij in 2012 een grote bijdrage aan de viering van 400 jaar Nederlands-Turkse betrekkingen. Hij had nog wel plannen voor boeken, maar het is er niet meer van gekomen.

De dood van zijn echtgenote Aliye de Groot-Toker (2013) sloeg de bodem onder Sanders bestaan weg en de afgelopen jaren was hij in toenemende mate eenzaam. Wij hebben nu leraar, een vriend en een collega verloren, maar wij realiseren ons hoe hij ons heeft gevormd en herdenken hem met dankbaarheid.