Achtergrond
Neutraal zijn is lastig
Julia Bobeldijk-Janssen zag tijdens haar missie in voormalig Joegoslavië hoe lastig het is om neutraal te moeten blijven. ‘Ik mocht burgers alleen helpen als ze bij wijze van spreken lagen dood te bloeden.’
donderdag 4 april 2019
Julia Bobeldijk in Sarajevo’s ‘Snipers Alley’, december 1995, waar veel slachtoffers vielen door sluipschutters.

Busova?a, Bosnië en Herzegovina, augustus 1995. Een Nederlands hulpkonvooi met militairen die in een VN-vredesmacht dienen, wordt bij een checkpoint tegengehouden door een groep bewapende locals. Het konvooi blauwhelmen, bestaande uit ongeveer twintig militaire vrachtwagens en vijftig inzittenden, weet niet waarom ze er niet door mogen. Een van hen is militair verpleegkundige van de Koninklijke Landmacht Julia Bobeldijk-Janssen (nu 53). Terwijl de konvooicommandant onderhandelt met de bewakers, blijven de militairen in of vlak bij hun auto, zodat zij in geval van gevaar meteen weg kunnen. Uren verstrijken, de militairen maken aanspraak op hun noodrantsoen en overleggen wie wanneer een dutje gaan doen in de kogelwerende voertuigen. Even de benen strekken is er nauwelijks bij: alleen op het verharde weggedeelte is het veilig, omdat aan de kant van de weg het gevaar schuilt van bermbommen.

Het is voor Bobeldijk het startpunt van een acht maanden durend verblijf in het door oorlog verwoeste Bosnië en Herzegovina. Woensdag 10 april vertelt de veteraan bij de geneeskundige dienst erover op het symposium ‘Blauwhelmen in Bosnië: het effect van humanitaire missies’.

Na vierentwintig spannende en onzekere uren wordt het konvooi doorgelaten. ‘Het voelde heel lang, en ik dacht ook: We komen hier om jullie te helpen, wat flikken jullie ons? De bewakers bleken boos en opgefokt te zijn, hoort Bobeldijk achteraf. ‘Een groep vóór ons, een stel Fransen, had niet al hun papieren in orde. Daarop reageerden ze boos op de bewakers. De bewakers werden juist door hen weer opgefokt, en wilden door ons vast te houden even aan de VN laten zien wie er de baas was’, vertelt Bobeldijk. ‘Toen we eenmaal op de basis waren aangekomen, vertelde onze commandant dat we serieus in gevaar waren geweest. Hij wist wie de bewakers waren. Onze collega’s die al op de basis waren, allemaal Nederlanders en Belgen, dachten dat we nooit meer zouden aankomen en dat er doden zouden vallen. Toen we dat hoorden waren we wel in rep en roer.’

In de jaren daarvoor was er hard gevochten rond Busova?a. ‘Hele gebieden en dorpjes waren compleet kapotgeschoten, kinderen probeerden zonder schoeisel tussen het puin te spelen, zwerfdieren liepen doelloos in het rond’, herinnert Bobeldijk zich. ‘Moskeeën die met de grond gelijk waren gemaakt, kinderen die niet naar school konden en gezinnen die in hun kapotte huizen bleven wonen.’

Het konvooi was door de VN gestuurd om te helpen met de wederopbouw en om dekens, kleding en eten te brengen. Bobeldijk ging mee als verpleegkundige voor het militair personeel. Meestal ging het om kneuzingen, snijwonden, griep en verstuikingen. In ernstiger gevallen moest ze militairen behandelen waarbij een granaat in de hand was ontploft. Maar hulp bieden aan de lokale bevolking mocht niet van de VN: dan zouden de militairen als partijdig worden gezien. ‘Als blauwhelm ben je compleet neutraal. Ik mocht burgers dus alleen in levensbedreigende situaties helpen, als iemand bij wijze van spreken lag dood te bloeden.’

Dat voelde soms heel frustrerend, zegt Bobeldijk. Bijvoorbeeld die keer dat een vader met zijn doodzieke zoontje aan de poort van de basis aanklopte. Hen binnenlaten zou te riskant zijn; ze zouden net zo goed spionnen kunnen zijn.

‘Ik ben met een arts naar de poort gelopen voor een snelle check-up. Het kind bleek kortademig te zijn en had een medicijn nodig om de luchtwegen te verwijden. Maar die medicijnen hadden we alleen voor volwassenen, en niet voor kinderen.’ Toch lukte het de arts om door spijlen een geschikte hoeveelheid aan de vader te overhandigen. ‘De arts gaf aan de vader door hoe het medicijn gebruikt moest worden en dat ze naar een ziekenhuis moesten gaan. Dan hoop je maar dat dat goed gaat.’ Het waren ‘vervelende maar begrijpelijke’ restricties.

Veel oorlogsverwondingen heeft Bobeldijk in haar acht maanden durende missie niet gezien, maar er was wel een andere gebeurtenis die veel indruk op haar maakte. ‘Een collega heeft zelfmoord gepleegd, met zijn eigen wapen. Hij was nog een jonge knul, rond de twintig. Je gaat naar een land om met zijn allen een klus te klaren en samen weer terug te keren. Dat is helaas niet gelukt.’

Ondanks haar ervaringen, is ze trots een bijdrage te hebben geleverd aan het voorkomen van meer oorlogsleed. ‘Maar het liefst wil je natuurlijk dat oorlog binnen een uur voorbij is.’

HSVL-symposium, ‘Blauwhelmen in Bosnië: het effect van humanitaire missies’

Woensdag 10 april, 19.30 u. Academiegebouw, gratis toegang. Aanmelden via sympco@dehsvl.nl

Door Sebastiaan van Loosbroek