Wetenschap
Babygehuil - Slechtere seks - Microplastics
donderdag 28 maart 2019

Babygehuil

Het hormoon vasopressine speelt niet alleen een rol in je urine-huishouding, maar ook bij sociaal gedrag. Leidse en Rotterdamse onderzoekers wilden die rol beter onderzoeken, en legden daarom 25 aanstaande vaders in de MRI-scanner. Daar moesten ze naar huilende baby’s luisteren.

Verandert dat hormoon de manier waarop de mannen reageren? De vakliteratuur spreekt zichzelf tegen. In dierproeven moedigt vasopressine ouderschapsgedrag aan, maar bij mensen niet altijd. Conclusie van deze proef, na te lezen in Hormones and Behavior: die invloed is er, maar niet bij alle vaders-in-spe evenveel. Bij zonen van ouders die uitingen van affectie onthielden als hun kind zich slecht of teleurstellend gedroeg (pedagogen spreken van love withdrawal), heeft het hormoon minder invloed op hoe de hersenen op gehuil reageren dan bij de zonen van ouders die niet zo opvoedden. Het geven van context, bijvoorbeeld ‘dit kindje is ziek’ lijkt de gevolgen van het hormoon dan weer te vergroten.

Slechtere seks

Medicijnen hebben bijwerkingen, en soms hebben die invloed op het seksleven van de gebruiker. Artsen zijn hier niet altijd even goed van op de hoogte: een cardioloog is toch meer met je hart bezig dan met andere lichaamsdelen.

Farmaciestudent Rineke Gordijn is hoofdauteur van een artikel in Drug Discovery Today dat alle in Nederland beschikbare medicijnen met seksuele bijwerkingen op een rijtje zet. Dat zijn er nogal wat: 346, afkomstig uit vrijwel alle klassen van geneesmiddelen. Bij zo’n honderd daarvan ervaart meer dan een op de honderd gebruikers effecten als veranderde zin in seks, vaginale droogheid of spontane erecties. De één z’n probleem is de ander z’n oplossing, moet wel gezegd.

Het lijstje omvat ook het antidepressivum citalopram, dat ook wordt voorgeschreven tegen te snel klaarkomen, en het hartmedicijn sildenafil, beter bekend als viagra.

Seksuele bijwerkingen zijn sowieso jammer, en dat wordt nog erger als iemand daardoor het middel niet meer of niet meer op de goede manier gebruikt. Ze zouden dan ook een belangrijkere rol moeten spelen in het voorschrijfbeleid, aldus Gordijn en co.

Microplastics

Leidse milieuwetenschappers beschrijven in Environmental Pollution een experiment met watervlooien. Dat zijn zo’n beetje de standaardbeesten om waterkwaliteit mee te testen: als je wilt weten of een stofje kwaad kan in het milieu, begin je met kijken of het kwaad doet bij watervlooien. In dit specifieke geval: microplastics. Hele kleine stukjes plastic, die werkelijk overal ter wereld aanwezig zijn: in de diepzee, in bier en honing.

Voor veel onderzoekjes naar microplastics pakken wetenschappers het makkelijk aan: je kan ze kant-en-klaar kopen. Tot voor kort zaten ze in dingen als bodyscrubs. Maar dat is niet precies hetzelfde als plasticdeeltjes die langzaam maar zeker tot microformaat zijn gesleten: die laatste hebben vaak een ruwer oppervlak. De Leidenaren vergeleken gekochte microplastics met korreltjes die ze fijn hadden gemalen.

In de onderzochte, vrij hoge, concentraties zijn allebei de soorten plastic slecht voor watervlooien: ze krijgen minder kleine watervlootjes. Hoe kleiner de watervlooiensoort, hoe meer last ze er van hebben. De zelfgemalen microplastics kunnen minder kwaad dan de plasticdeeltjes uit de fabriek, lijkt het.

Maar ja, die zijn natuurlijk niet precies even groot, en ook dreven de twee deeltjes niet even goed. Een eenvoudige vraag als ‘zijn microplastics slecht voor watervlooien?’ ontaardt dus al gauw in een discussie over welke plastics, in welke concentratie, bij welke watervlo. Iets om in het achterhoofd te houden bij verder onderzoek.