Columns & opinie
Column: Overwicht
donderdag 21 februari 2019

Wetenschap is idealiter alleen aan de rede schatplichtig en put uit deze vrijheid haar revolutionaire kracht. De wetten van de logica staan geen enkele uitzondering toe, de natuurconstanten zijn overal in het heelal identiek, het bewustzijn levert voor iedereen die ‘ik’ kan zeggen onomstotelijk bewijs van het eigen bestaan (los van de kwestie wie daar nou eigenlijk bestaat). Dat geeft hoop dat ons denken wel degelijk ergens over gaat en de werkelijkheid binnen menselijke mogelijkheden kan worden begrepen.

De concrete uitwerking van dit fundament berust echter doorgaans op gezag binnen hiërarchisch georganiseerde denkcollectieven: de sprong van vertrouwen dat men dingen van anderen ondervindt die zinvol zijn, dat men gerust kan voortbouwen op een beproefde basis zonder zélf steeds weer bij nul te beginnen, dat niet iedere optie even relevant of elk onbewezen scenario even waarschijnlijk is.

Eerst luisteren, dan praten. Wie nooit leert met autoriteitsargumenten om te gaan en alles betwist, wordt doctrinair. Kritiek dient tot betere syntheses te leiden, de geest die alsmaar ontkent blijft onvruchtbaar. Het is dus absurd om de twijfel als primaire drijfveer van wetenschap te beschouwen.

Op de moderne universiteit verschuift wetenschappelijk overwicht – in het samenspel van objectiveerbare verdiensten, grillige bijval door anderen en contingente sleutelposities in netwerken – van gilde naar genie. Feilloze redeneringen, door aanleg alsmede ervaring moeiteloze ambachtelijke bekwaamheid en vergezichten met grote verklaringswaarde zijn altijd primaire kwaliteitsindicatoren.

Een docent die als wetenschapper, niet als entertainer, serieus genomen wil worden, moet over voldoende parate, gezuiverde, gestructureerde kennis beschikken om een hoorcollege van twee uur zonder PowerPoint met een vloeiend geïmproviseerde voordracht te bestrijken.

Toch verstevigen deze kwaliteiten zich pas in combinatie met karaktereigenschappen tot een reputatie die in het veld invloed uitoefent. Zoiets vergt meer dan een diploma, al is dat onmisbaar om willekeur en oplichterij te beteugelen. Juist beroepsacademici die de grens van hun vermogen opzochten om een doctorsgraad te behalen, zijn daarop gefixeerd, maar dissertaties (de mijne incluis) hebben meestal een betrekkelijk geringe, tijdelijke, tot één specialistisch onderwerp beperkte betekenis en bevatten geen universele kwalificatie om publiekelijk te vertellen hoe de wereld in elkaar steekt.

Volgens steekproeven weerspiegelt de verdeling van intelligentie in de academische burelen de algehele maatschappelijke situatie; er zijn proportioneel niet meer hoogbegaafde hoogleraren dan hoogbegaafde loodgieters. Een titel hoort men daarom met een vleugje dedain te voeren, zoals Daniel Craig in Casino Royale zijn maatpakken draagt.

Het centrum van gegrond overwicht is de gravitas van iemand die veel meegemaakt heeft, bijgevolg verder kijkt en dingen kan plaatsen. Daarentegen verliezen leeghoofden ondanks een sonore stem, indrukwekkende fysieke verschijning en mooie titel vaak hun aura mits ze lang genoeg kletsen.

Natuurlijke autoriteit komt door rijpheid tot bloei en toont zich in oriëntatie en smaak; erkenning door gelijken is haar legitimatie, charisma onttrekt zich aan de rationalisering door cijfers, rapporten en onderzoeksoutput die sinds de achttiende eeuw het hele universitaire leven meetbaar maakt – gunst doorstaat berekening. De combinatie van gezag en innemendheid brengt afstand en nabijheid in balans en brengt teweeg dat men iets zowel uit overtuiging als van harte accepteert.

Door de genegenheid van een even bekwame als bloedmooie docente ontmoette ik twee decennia geleden in Rome een grijze bankier van hoogadellijke komaf die Sanskriet gestudeerd had en klassieke Duitse poëzie meesterlijk in het Italiaans vertaalde. Hij bezorgde me vervolgens een exemplaar van zijn bloemlezing, vergezeld door een visitekaartje waarop alleen zijn naam vermeld stond, zonder titels of contactgegevens. Een wereld van verschil met de pas gepromoveerde, pretentieuze Leidse kleinburger die na eindeloos ploeteren met een matig pedantenproefschrift begon te hyperventileren toen hij per ongeluk ‘drs.’ genoemd werd.

Zodra beschikbaarheid het kerncriterium voor bestuurlijke functies vormt, wordt respect onafdwingbaar. Als de verplichtingen van het ambt de karaktereigenschappen van de bekleder overstijgen, gaat die uiteindelijk ten onder. Een horkerige wetenschappelijk directeur, die zich louter door formele bevoegdheid definieerde, kon mij academisch leiderschap, bij gebrek aan vakinhoudelijke en persoonlijke voortreffelijkheid, op een flipchart alleen zo uitleggen: ‘Jij doet wat ik zeg!’ Hij ging niet lang mee.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde