Achtergrond
Kaboutermiddag
donderdag 13 december 2018

Ik wist dondersgoed wat komen ging. Hij stond op een paar meter afstand, ik deed alsof ik de krant las. Het was niet het getrommel op de onderste treden van de trap geweest, dat het onheil had voorspeld, maar zijn ademhaling. Jaren geleden was ik juist voor de rust gevallen die hij met zich meedroeg.

‘De drank eruit of jij eruit’, zei hij nu gejaagd, alsof hij die opmerking pas zo-even had verzonnen.

Zijn haar was nat, maar al netjes naar achteren gekamd, over een kwartier zou er weer een gulle krul in verschijnen. Ik staarde naar zijn platte buik. Een druppel volgde de baan van zijn sleutelbeen en rustte daarna op zijn borst.

Wij betrapten mij er allebei op dat ik vervolgens vluchtig naar de fles jenever op het aanrecht keek, als een puber naar het schaamhaar van zijn moeder.

‘Leeg’. Ik legde de krant neer. ‘Was het zo erg?’, vroeg ik hem, terwijl ik zijn ogen uit schaamte negeerde en mij tot de lichtblonde dons op zijn oorlellen richtte.

Dat was nu zeker twee jaar geleden, en ik had goed gekozen. Mijn buik oogde minder rondvormig. Het cluster rode vlekken in mijn gezicht was even langzaam verdwenen als schimmel in de douche verschijnt, en ik had voor het eerst langer dan acht maanden niet hoeven vertellen dat ik ontslagen was.

Maar je weet nooit waar en wanneer het misgaat. Wanneer het schuim de lippen raakt en doet denken aan die eerste zoen, wanneer het binnenlands gedestilleerd eerst de slokdarm en vervolgens het hart verdooft.

Je kunt hooguit schatten dat het bij je schoonouders is.

De sinterklaasviering was door zijn familie al jaren geleden wegbezuinigd, er gingen roddels dat opa van een van zijn kleinkinderen had geleerd hoe hij moest internetbankieren. Nu kon hij ook buiten de openingstijden van het café gokken. Tot die tijd had hij gedacht dat een browser iets met het brouwproces te maken had.

Aan Kerstmis kwam niemand. Al was het maar omdat zijn oma anders de hele maand december niets te doen had. Ze maakte de mooiste kerststukken van en voor het hele dorp, het dorp dat geen bloemenwinkel meer had. Door haar artrose zou het niet lang duren voordat ook november moest worden gereserveerd.

Niet lang nadat ze het van ons wisten, hadden we het dorp verlaten. Er was niet veel veranderd: dezelfde scheuren in het asfalt, vergezichten die het je makkelijk maakten iets aan te wijzen, af en toe een boerderij. Sinds kort reden we elektrisch, nu keken hier zelfs de koeien niet meer naar ons om.

In het gehuurde zaaltje stond een kunstkerstboom, de lampjes speelden tikkertje, alleen deden ze niet allemaal meer mee. Ik zou aardig zijn, en vrolijk. Voorheen had ik daar geen moeite mee, ik wist precies waar ik moest zitten. Als ik zei dat het kerststukje zo mooi was dat jaar, deed ze een extra scheut vieux in mijn cola. Nu ontweek ik haar, haar shagstem en dito adem.

Ik schoof aan bij zijn neven en nichten. Jaren geleden hadden zij het vooral over hun schattige konijnen, nu deden ze die na. Net toen ik dacht dat alle moeders uitgepraat waren over hun kroost, deden de mannen op hun beurt vrolijk mee. Eerste woordjes werden gevierd als promotie op het werk, volle luiers als een volgend kind op komst. Jaloezie en afkeer sparden in mijn hoofd. Ik wilde de crêpepapieren knutselstukjes van ‘de kleintjes’ in een van de kaarsen gooien, of in mijn thee.

Hij werd ondertussen met zijn lievelingstante gefotografeerd voor de boom, in een haast kokette pose. Vroeger durfde hij pas na het vijfde weiland mijn hand vast te houden. Dan nog bewogen zijn vingers raar: tussen verstrengeld en ontsnapping in. Ik staarde naar de piek.

‘Zo, rook jij nog wel?’, vroeg zijn opa me. Minuscule druppels vocht landden in mijn oorschelp. ‘Want uit de uitlaat van die nichtenbak van jullie komt niet veel meer, hè?’

Ik schuifelde gehoorzaam met hem mee naar buiten. De sigaretten leken altijd langer als ik met hem pafte. Hij vroeg mij om een peuk en scheurde het filter eraf. ‘Het leven wordt al korter met deze gewoonte, moet ik van dat mens ook nog eens shag roken. Dat gepiel kost pas tijd.’ Verbaasd draaide ik mijn hoofd naar hem toe, ik had hem nog nooit zo gehoord over zijn vrouw.

‘Niet uw dag?’, probeerde ik. Hij pulkte wat tabak van zijn onderlip, en bleef daarna lang stil.

‘Ik mis de kaboutermiddag dit jaar.’ Ik groef in mijn geheugen, hier was me weleens over verteld. Ik mocht nu geen fouten maken. ‘Dit jaar is het niet op nieuwjaarsdag, maar vandaag. Ze moet zo nodig een weekendje naar de stad.’ Dát was het. De vaste gasten kwamen op de eerste dag van het nieuwe jaar samen in het café om zich vol te gooien met La Chouffe. Aan het einde kreeg iedereen een oorkonde. ‘Na de buurman ben ik het vaakst geweest. Die ouwe heeft niet lang meer, hangt al permanent aan zo’n fles reservelucht. Maar als je één editie mist, begin je weer op nul.’

Dat was best snel gegaan, ik trapte mijn peuk uit en bewoog me richting de deur. ‘Wacht’, zei hij. ‘Kun jij me niet even brengen met je auto?’ Ik wist dat hij niet meer mocht rijden na zijn oogoperatie. Dit was de kans om punten te scoren, maar zijn opmerking over onze wagen echode door mijn hoofd. ‘Durf je daar wel in?’, zei ik brutaal. Hij keek me even smekend aan als zijn kleinzoon dat kon.

Het café zag er nog altijd uit alsof het net zo goed dicht kon zijn. De verlichting onder de luifel was kapot, het terras niet op- maar ook niet afgebouwd. Binnen, aan de tafel in de hoek, zaten wat mannen in de finale van hun leven te klaverjassen. De enige aanwezige vrouw stond achter de bar. Opa ging naast een kale man zitten. ‘Je zou toch niet komen?’ Uit de bittere ondertoon kon niets anders worden opgemaakt dan dat dit de nummer drie in het diplomaklassement moest zijn. Ik had eigenlijk niet naar binnen willen gaan, opa had er op aangedrongen. Met spa rood voelde ik me naakt in een café.

Vroeger mocht ik ’s avonds soms alleen de eerste helft zien. Voor schooltijd spoelde ik dan op de recorder de lange, saaie stukken door. De videoband maakte veel lawaai en wist de uitslag al. Mijn ogen volgden de bal, de spelers schoten door het beeld. Het kwam voor dat ik was afgeleid, door een vogel, of door mijn moeder misschien. Te laat. 2-1, 80e minuut. Het voelde alsof ik live een doelpunt had gemist. Op de kaboutermiddag wilde ik de pauzeknop niet vinden.

Toen de mannen van het klaverjassen zich om ons en om de bar heen hadden verzameld, trok ze aan de bel: ‘Kabouters, we gaan beginnen!’ De stevige vrouw schonk zeven borrels in, en proostte op de buurman. ‘Dat ‘ie er thuis maar eentje mee mag drinken.’ Ik wilde mijn hand opsteken, een halfslachtige poging, denk ik achteraf. Hier had ik er vaak genoeg niet bij gehoord. ‘Eentje ruikt ‘ie niet’, fluisterde opa. Op de buurman dan maar, dacht ik. Daarna ging het snel. Als beloning voor het klaren van de eerste Chouffe kreeg iedereen een witte baard, los van het gekriebel voelde ik eindelijk even niets. Na de tweede had iedereen een rode muts op. Opa verdiende als eerste de kabouterneus, ik durfde hem er voorzichtig voor op zijn schouder te slaan.

Van het diploma, na nummer vier, heb ik alleen nog een foto op mijn telefoon. Ik leun tegen de bar, opa heeft mijn autosleutel vast, en mij ook. We hadden vrienden kunnen zijn.

De rest las ik de volgende ochtend van een briefje op de salontafel.

‘Mijn neefjes en nichtjes vonden het leuk. Ik iets minder. Opa heeft halverwege de derde kabouterdans zijn heup gebroken. Jij hebt je billen aan de buurman laten zien. Gefeliciteerd met je diploma.’

Op de trap bleef het die dag stil.

Door Ivo Verseput

Van de jury

Het is alweer het veertiende jaar dat Mare-Kooyker-kerstverhalenwedstrijd bestaat en van de lange reeks prijswinnaars zijn verschillenden al gerekruteerd door uitgevers, of zien we de namen opduiken als columnisten en journalisten. Deze jury (bestaande uit schrijvers Arjen van Veelen, Christiaan Weijts en Mare-hoofdredacteur Frank Provoost) voelt zich daarom ook als een talentenscout. Waar let je dan op? Een origineel verhaal, zeker. Taalvaardigheid, uiteraard. Maar waar het bij beginnende schrijvers vooral om gaat is iets wat veel minder goed aan te wijzen is. Een echte vertelstem, een eigenzinnig geluid.
Vanaf de eerste zinnen in ‘De moralist’ klinkt zo’n heldere stem, die ook nog eens consequent wordt volgehouden. In deze monoloog beweert een zelfverklaard goedertieren mens onder alle omstandigheden louter voorbeeldig te handelen. De zinnen van dit verhaal – of is het meer een essay? – doen soms aforistisch aan. ‘Een situatie is wat je tegenkomt wanneer je slecht voorbereid bent.’ Bij de eerste de beste confrontatie met de werkelijkheid blijkt het moreel kompas van deze moralist echter al danig te haperen. Een verademende overdenking in deze tijden van morele scherpslijperij, waarmee filosofiestudent Lucas Arnout Hoogendoorn de derde prijs wint.
In ‘Merkeldagen’ komen stilistisch vernuft en diepe melancholie prachtig samen in een nachtelijke tocht die hoofdpersoon David ‘ontdeed van iets waarvan hij niet wist dat hij het bij zich droeg’. Vanuit het mistroostige Café de Plantage belandt hij - na een bordeelbezoek - weer veilig thuis op bank, maar je voelt aan alles dat zijn (brave burgermans)bestaan nooit meer hetzelfde zal zijn. In de beschrijvingen van Davids geestesgesteldheid echoën de klassieke regels van Willem Elsschot over ‘weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat’. ‘Alles is vergeten geschiedenis geworden’, treurt David. Dat geldt niet voor dit verhaal waarmee eerstejaars student kunstgeschiedenis Casper Nagtegaal de tweede prijs wint.
‘Kaboutermiddag’ is een sterk geschreven vertelling, in een verrassend decor, met onverwachte wendingen, goed opgebouwd, en wat je vooral proeft is het taalgevoel, het plezier waarmee aan dit verhaal gewerkt en geschaafd is, mooi gedoseerde ironie en humor, een prettig ritme van de zinnen, een fijn gevoel voor timing: het lijkt de auteur allemaal heel natuurlijk af te gaan. Echt zo’n verhaal waardoor de jury dacht: van deze schrijver gaan we nog wel meer horen. Geschiedenisstudent Ivo Verseput (23) verdient daarom de eerste prijs.

Hoe kwam je op het idee voor dit verhaal?

‘De jury vroeg om een strevend personage dat een omslag doormaakt. De ik-persoon zou weer gaan drinken. Ik was al halverwege toen een huisgenoot en ik zelf op een soortgelijke kaboutermiddag belandden.’

En ook te veel La Chouffe dronken?

‘Eens per jaar gaan we met een stel vrienden verkleed als kabouter de hort op. Als dikke dwergen drinken we bij die gelegenheid wel een paar flesjes.’

Het verhaal gaat over twee homoseksuele mannen. Waarom heb je daarvoor gekozen?

‘Ik wilde dat de hoofdpersoon met gemengde gevoelens terugkeerde naar zijn geboortedorp. Zo’n relatie vormde daarvoor een reden. Het lukt niet zo vaak om iets te schrijven wat ik de volgende dag nog mooi vind. Nu vond ik dat van aardig wat zinnen wel.’

Wil je ook echt de literatuur in?

‘Dat klinkt heel mooi, maar ik weet niet of ik over het talent en de benodigde volharding beschik om een goed boek te schrijven. Daarnaast heb ik een grote belangstelling voor politiek, waarmee ik ook graag iets zou doen.’

Wie zijn je (literaire) voorbeelden? 

‘Ik bewonder schrijvers die grote thema’s behandelen in een kleine ruimte. Denk bijvoorbeeld aan Het Smelt van Lize Spit, Muidhond van Inge Schilperoord, In het buitengebied van Adriaan van Dis of De heilige Rita van Tommy Wieringa.’

Wat koop je van de €250 aan boekenbonnen?

‘Voorlopig heb ik nog genoeg te lezen. Wel ben ik heel erg benieuwd naar het nieuwe boek van Peter Buwalda, dat in januari eindelijk uitkomt. Negen jaar na het megasucces Bonita Avenue, dat is spannend, vooral voor hem.’