Columns & opinie
Column: Genocideburger
donderdag 12 april 2018

Ons wekelijkse afdelingspraatje. Iemand presenteert recent onderzoek. Soms zijn er wat aankondigingen. Meestal een saaie bedoening.

Maar ditmaal liepen de emoties hoog op. Oké, misschien niet hoog, maar dan toch minstens middelmatig. Bovendien riep mijn beste vriend, toen ik hem het verhaal vertelde, dat wij milieuwetenschappers ‘volledig van de pot gerukt’ zijn, en dat is ook wat waard.

Laura, een collega, presenteerde haar nieuwste werk, onlangs gepubliceerd in het International Journal of Life Cycle Assessment (impactfactor 3.173), onder de ietwat droge titel ‘Framework for integrating animal welfare into life cycle sustainability assessment’.

Haar idee was om dierenwelzijn mee te nemen in de meest gangbare systematiek voor milieuanalyses (levenscyclusanalyses, ofwel LCA’s). Ze had maanden aan de methode gewerkt, enorme bergen data verzameld. Trots presenteerde ze haar resultaat: een grafiek waaruit bleek dat je qua dierenwelzijn beter een hamburger van koe kan eten dan een chickenburger. En de slechtste optie voor de dierenvriend is een vergelijkbare maaltijd van meelwormen of insecten.

Het bleef even stil.

Er klonk wat geschuifel.

Dit was een onverwacht resultaat. Koeien en varkens komen qua intelligentie en vermogen om pijn te voelen een heel eind in de buurt van mensen. Kippen daarentegen zitten halverwege een koe en een kamerplant. En over het stressniveau van een meelworm heb ik me in ieder geval nog nooit druk gemaakt. Dus hoe kon het eten van koe

beter zijn voor dierenwelzijn dan het eten van insecten? Bovendien: qua milieubelasting is rundvlees ruwweg tien keer zo slecht als insecten, en vijf keer zo slecht als kip.

‘Laura…’, begon iemand, ‘hoe voelt dit resultaat voor jou? Zou je nu zelf inderdaad liever koe dan kip gaan eten?’ Dat beaamde ze. Het opzienbarende resultaat kwam voort uit de methode die ze bedacht had: daarbij vermenigvuldig je de voor mensen uitgevonden disability-adjusted-life-year  met de schaalfactor loss of morally adjusted animal lives.

Een normalisatiemethode voor het kwantificeren van dierlijk lijden dus, zodat je een koe met een zeepaardje kan vergelijken. Men neme het aantal neuronen van een diersoort en zet dat op een schaal van 0 tot 1, waar de mens 1.0 scoort en een baksteen 0.0. Een koe komt uit op 0.035 en een meelworm op 2.9 × 10−7. Maar tegelijkertijd: uit een koe komen best veel hamburgers. Voor een sprinkhaanburger moet je bijna genocide plegen.

‘Maar wat als je doorrekent?’, voegde iemand daar aan toe. ‘Is het dan niet beter om walvissenvlees te eten, want die eten immers miljarden krill op. Of walvissen überhaupt uitroeien, in de naam van diervriendelijkheid?’

Toen waren de poppen aan het dansen. Iemand liep hoofdschuddend het vergaderzaaltje uit. Een ander kwam met het idee om een sensitiviteitsanalyse te doen. Misschien schaalt het lijden van dieren niet lineair met het aantal neuronen, maar exponentieel? Dat moet worden doorgerekend.

Nu is het makkelijk om dit artikel af te doen als typisch academisch geneuzel. Maar ik vind het oprecht goed werk. Het stoort me al jaren dat mijn instituut zich bezighoudt met het doorrekenen van allerlei milieueffecten, maar daarbij vrij kil en technocratisch te werk gaat.

Neem nu dit bericht op NOS.nl, van 6 april: ‘De Australische regering is geschokt door de dood van 2400 schapen. In augustus stierven de dieren op een vrachtschip (…). Het schip vervoerde 63.800 schapen waarvan 3,76 procent stierf.’ De NOS voegt daar nog droogjes aan toe: ‘Dat is bijna twee keer zoveel als toegestaan.’

Absurd, schandalig, en volstrekt onacceptabel. Maar een niet-morally-adjusted LCA zou waarschijnlijk uitwijzen dat dit soort transport per kilometer de meest milieuvriendelijke methode is.

Hoog tijd om meer ruimte aan de ethische aspecten van milieu te geven. Maar misschien wel nog even aan de methode schaven.

Benjamin Sprecher is universitair docent bij het Centrum voor Milieuwetenschappen