Columns & opinie
Column: Wegen in het eeuwig donker vinden
donderdag 29 maart 2018

Eureka-momenten hebben geregeld een vast verloop: eerst een lange voorbereiding door hard werk, daarna de onopgemerkte rijping van de latere oplossing, onverwachts een spontane ingeving, tot slot de rigoureuze verificatie, precisering en verwoording van de prille inval. Creativiteit vergt kennis, intelligentie, vrijheid en volharding; de schaarse hoogtepunten zijn zonder exercitie en routine niet verkrijgbaar. Toeval speelt daarbij enkel ten dele een rol: ontdekkingen van waarde worden door bekwame mensen gedaan, niet door willekeurige flapdrollen die zomaar iets roepen.

Volgens succesvolle vernieuwers duiken briljante ideeën vaak plots op, terwijl men zich met iets heel anders bezighoudt of net wakker wordt. Wie vastloopt, doet er goed aan om het probleem even uit te stellen, zodat doodlopende paden in het geheugen kunnen vervagen, en over een poosje fris te beginnen.

Secuur vakmanschap en bewust doorgronden zijn altijd essentieel – het geluk helpt immers de dapperen – maar de doorbraak zit in de ongrijpbare incubatie: een onzichtbare, wilde dans van gedachten die in groten getale en onvoorspelbare combinaties uit diepe lagen opborrelen, krachtig opgeschud door de wil om te begrijpen, waarna de weinige bruikbare op mysterieuze wijze, via vage representaties in het halfbewustzijn, opeens het spotlicht bereiken.

De psychologie van de innovatie bewijst het belang van beelden, emoties en onbewuste processen. Die gaan uit van het vertrouwde, maken zich ervan vrij en worden vervolgens weer door de logisch redenerende geest gevormd, gebonden en uitgeformuleerd. De wiskundige Henri Poincaré heeft dit spanningsveld helder belicht, Jacques Hadamard heeft het systematisch ontrafeld. Men mag stellen dat iedere beduidende ontdekking minimaal enige poëtische aanleg vraagt.

Dat inzichten en uitvindingen kant-en-klaar in nachtgezichten verschijnen, behoort weliswaar vermoedelijk tot het rijk der fabelen. Toch ontspringen ze allemaal uit nieuwe verbindingen van bestaande ideeën; het ongeremde spel van mogelijkheden is wel degelijk een kenmerk van dromen.

Ik, bijvoorbeeld, droom regelmatig over hoe ik rondloop in statige wijken die concrete onderdelen bevatten van verschillende complexe en mij dierbare steden zoals Rome, Wenen of Madrid, en op een onnavolgbare, op dat moment echter volstrekt plausibele manier in elkaar overgaan. Het lijkt een kleurrijke uitbeelding van wat me in wakkere toestand bezielt – wegen in het eeuwig donker vinden behoort tot de kern van wetenschap überhaupt.

Een ander terugkerend type gaat over ingewikkelde, door mij als rechercheur op te lossen misdrijven. Hier is de relatie met mijn alledaagse werkzaamheden, die meestal op een soortgelijk forensisch onderzoek berusten, directer. Slechts uiterst zelden droom ik van specifieke vakinhoudelijke vragen, maar zulke situaties hebben nog nooit iets nuttigs opgeleverd. Het zijn doorgaans prettige belevenissen, vandaar dat ik graag en veel slaap.

De fundamentele betekenis van het onbewuste vereist dus een beperking van de nefaste controlewaanzin in de wetenschap (denkend aan visitaties zie ik bullshit-rivieren traag door oneindige plannen van aanpak gaan) om ruimte te geven aan dromen, verkennen, uitproberen. Ook de groei van nieuw leven in de natuur, de grote leermeesteres, gebeurt in het verborgene.

Het wezen van innovatie is kritische schifting en keuze uit een tomeloze veelvoud van opties. Daarin toont zich het scherpe verstand. Maar deze keuze is niet mechanisch, ze veronderstelt esthetiek, intuïtie en geschoold oordeel: men ‘aanschouwt’ het juiste, alvorens het te kunnen definiëren, net als een connaisseur de echtheid van een voorwerp meteen herkent, zonder eerst criteria te hoeven afvinken.

Wetenschappelijke reflectie vloeit voort uit hetzelfde vermogen en is geworteld in een gevoel voor schoonheid – voor het onverwachte, ongedwongene, onvermijdelijke. Dat moet men ontwikkelen, want het ware zetelt bij het mooie, en niet louter de voorwaarde van falsificeerbaarheid verabsoluteren.

Proeven van ruwe, onverbruikte creativiteit, zoals ik die afgelopen jaar als jurylid voor de KNAW Onderwijsprijs aantrof, zijn een feest. De uitsluitende fixatie op tellen, meten, wegen in het notoir pragmatische Nederlandse wetenschapsklimaat daarentegen is de meeldauw van dit vochtige laagland. Daarvoor geldt wat Anthony Blanche in Brideshead Revisited zei over charme in de kunst: ‘It kills love; it kills art; I greatly fear […] that it has killed you.’

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde