Cultuur
Zondebok van de nazi's
85 Jaar geleden stak Leidenaar Marinus van der Lubbe het Rijksdaggebouw in Berlijn in brand. Het kostte hem letterlijk de kop. Vrijdag geeft zijn biograaf een lezing.
donderdag 15 februari 2018
Marinus van der Lubbe op een politiefoto (1931)

Door Vincent Bongers Het was als een vlammenorgel, zou een getuige later zeggen. Het is 27 februari 1933 en de gordijnen in de parlementszaal van het Rijksdaggebouw in Berlijn staan in brand. Toegesnelde wachters en brandweermannen constateren dat er nog meer vuurhaarden zijn. Dan zien ze plots een man uit de rook opduiken; zijn ontblote bovenlijf is bezweet. Hij steekt zijn armen in de lucht en wordt gearresteerd. Het blijkt de Leidenaar Marinus van der Lubbe te zijn.

‘Das ist ja eine Riesenschweinerei’, reageerde nazikopstuk Hermann Göring. Hitler was een maand eerder rijkskanselier geworden, de greep van de nazi’s op Duitsland werd steeds steviger. De aanslag van de linkse agitator Van der Lubbe was een perfecte aanleiding om de Duitse communisten keihard aan te pakken. ‘Nu is er geen genade meer’, zou Hitler hebben gezegd, ‘wie ons in de weg staat wordt neergemaaid’.

Tijdens de rechtszaak zit Van der Lubbe met het hoofd voorover gebogen. Er druipt snot uit zijn neus en het kwijl loopt uit zijn mond. De rechter eist dat de geknakte verdachte hem aankijkt en antwoord geeft op vragen, maar hij reageert niet. Van der Lubbe lijkt in niets meer op de linkse rebel die het in Leiden zo hartstochtelijk opnam voor de uitgewrongen arbeider en streed tegen het grootkapitaal.

Marinus was metselaar, maar had gruis in zijn ogen gekregen waardoor hij halfblind was geworden. Metselen ging niet meer, en hij moest zich in leven houden met allerlei baantjes. Zo werkte hij in de Leidse conservenfabriek Tieleman & Dros, gevestigd in het pand waar nu de Vrijplaats Leiden zit. Hij riep er ooit op tot een staking, blijkt uit de in 1999 door Martin Schouten  gepubliceerde biografie. Schouten geeft morgen in de Vrijplaats een lezing over het tumultueuze leven van de opstandige arbeider.

Van der Lubbe deelde in Leiden het zelf volgeschreven krantje De Roode Werker uit bij de fabriekspoorten en richtte een ‘Leninhuis’ op. Zijn vrienden noemden hem ‘Dempsey’, naar de Amerikaanse zwaargewichtbokser Jack Dempsey die een aantal keer wereldkampioen werd. Want naast luidkeels protesteren was Van der Lubbe niet bang om zijn vuisten te gebruiken, schrijft Schouten.

Tijdens een van die knokpartijen kreeg hij van de politieagent een houw van de sabel. Hij hield er een wond aan over, maar hij liet zich niet verjagen. Toen zijn medecommunisten al waren gevlucht, bleef ‘Dempsey’ doorvechten. Even later kwam hij de schuilplaats waar zijn vrienden zaten binnenstormen, trots zwaaiend met de sabel die hij van een diender had afgepakt. Het was niet de laatste keer dat hij in een vechtpartij met de autoriteiten verzeild raakte: in 1930 ramde hij een politieagent door een ruit, omdat die er bezwaar tegen maakte dat Van der Lubbe luidkeels linkse krantjes aan de man bracht.

Leiden werd te klein voor Van der Lubbe en hij reisde onder andere naar Oostenrijk en Joegoslavië. In 1933 ging hij naar Duitsland. Daar besloot hij tot een radicale actie om voor het lot van de arbeiders op te komen en zich te verzetten tegen de nazi’s, want alleen ‘rondlopen, eten en slapen is toch geen actievoeren’.

Zijn daad van verzet, werd door de nazi’s aangegrepen om keiharde maatregelen te treffen tegen linkse tegenstanders. Van der Lubbe moest en zou de doodstraf krijgen. Op 10 januari 1934 werd hij in Leipzig onthoofd.

Martin Schouten, Marinus van der Lubbe, een biografie.

De Bezige Bij. 332 pgs.

Lezing in de Vrijplaats Leiden

16 februari, 20:00 u