Columns & opinie
Column: Faam
donderdag 18 januari 2018

De hemelbestorming is de grootste droom van de mensheid en misschien de wortel van alle mythologie; wetenschap lijkt een goede ‘tweede vaart’ om te ontsnappen aan de beperkingen van een kortstondig bestaan.

Er zijn talrijke redenen waarom wetenschappers voor een lange tijd herinnerd willen en zullen worden: het ontrafelen of verduidelijken van een samenhang dankzij een uitzonderlijk verstand; met een briljante uitvinding de levenskwaliteit van toekomstige generaties bevorderen; de moed om het voor waarheid en gerechtigheid op te nemen (en wellicht een dure prijs ervoor te betalen); de stimulerende werking op anderen, zodat in de Nachwuchs het beste naar boven komt en ideeën zich tot tradities kunnen ontvouwen en verstevigen; de markante persoonlijkheid, die in het geheugen van eeuwenoude instituties voortleeft en een naam voorziet van een bestendige, fascinerende nagloei.

Iemands toevallige chromosoomcombinatie hoort daar niet bij. Het is een farce om bij inclusiviteitssymposia Sophia Antoniadis (1895–1972) als de eerste vrouwelijke hoogleraar in Leiden te etaleren zonder haar rol voor de byzantinologie te vermelden, een vakgebied dat de universiteit alweer afgeschaft heeft – ondanks het centrale belang ervan voor interdisciplinaire kruisbestuiving en globale geschiedenis: zonder Byzantijnse monniken en geleerden zouden er, op onvolledige antieke papyrussnippers en citaten na, amper Oudgriekse geschriften bewaard zijn gebleven.

Kunst, ambacht, bellettrie, wetenschappen, administratie en hofceremonieel verbreidden zich vanuit het Oost-Romeinse rijk dankzij handel en diplomatie tussen de Atlantische kust en Centraal-Azië; politiek en cultuur van het hedendaagse Rusland en Oost-Europa kunnen alleen in het licht van de gezamenlijke oosters-orthodoxe erfenis begrepen worden.

De benoeming van professor Antoniadis was ongetwijfeld geen aanval op het patriarchaat (de redacteuren van haar liber amicorum roemen haar ‘moederlijke wijsheid’), maar komt door beschikbaarheid, bewezen kwaliteiten – reikwijdte, taalgevoel, vaderlandsliefde – en een behoudend College van Curatoren.

Wie haar als wetenschapper serieus neemt, belicht haar behoorlijke verdiensten en reduceert haar niet tot haar geslacht. Bijvoorbeeld haar nauwkeurige proefschrift over de stijl van het Lucas-evangelie, haar fijnzinnige monografie over literaire aspecten van Griekse liturgische formules binnen de postklassieke traditie of haar pioniersartikel over de doorwerking van Byzantijnse rechtsterminologie in de Nieuwgriekse woordenschat.

Dat laatste kan tot spannende vergezichten leiden, want ook vele gebruikelijke, vaak religieus getinte Aramese en Latijnse begrippen hebben een juridische achtergrond. Filosoof en rechtsgeleerde Carl Schmitt, een gevaarlijke maar vlijmscherpe geest, heeft het verband tussen staatsrecht en theologie systematisch doorgrond. Universiteiten zijn er voor zulke vragen.

Om voldoende te ervaren van haar werk, moet men wel Frans kunnen lezen, wat meer inspanning vergt dan slagzinnetjes roepen. Feitelijke merites buiten beschouwing laten getuigt echter van een totalitaire houding.

Resultaten van betekenis worden uitsluitend bereikt als intellectuele geschiktheid zich vrij kan ontplooien en niet verrekend wordt met contingente diversiteitscriteria. (Ik zeg dit als allochtone linkshandige katholiek.) Zodra aanleg en intrinsieke motivatie niet voorop staan in de academische waardehiërarchie, is de weg naar sleutelposities vrij voor figuren die het volgens harde maatstaven – leerlingen, publicaties, strategisch besef, organisatievermogen, internationale erkenning – nooit zouden redden.

Die overcompenseren het ontbreken van inhoudelijk gezag en persoonlijk statuur met autoritaire allures en creëren een banale monocultuur, waardoor de moeilijkere studies alsmede hun soms onhandelbare beoefenaars in het geding komen en de vitale veelvoud van talenten en interesses uitdroogt. Dan worden geen prestaties meer geleverd die nog inspireren als niemand meer weet wat ‘NWO’ was.

Gelukkig is de potentie van talloze vruchtbare, ook dwarse, in bibliotheken opgesloten gedachten op den duur sterker dan het wispelturige bewind van beleidsmakers. Het succes van een wetenschappelijk inzicht berust immers zelden puur op ontegenzeggelijk kloppende feiten; reputatie binnen invloedrijke netwerken, onderwijsbaarheid (zoals door gemakkelijke visualiseerbaarheid) en mode spelen vaak een minstens even grote rol.

Er ligt nog oneindig veel kennis binnen handbereik te slapen, opgebouwd in de loop der eeuwen en wachtend op iemand die er iets zinnigs mee doet. Dan zal ook de naam van degene die voor het eerst iets gezien heeft weer tot leven gewekt worden. De onvoorspelbaarheid wat er met de eigen overpeinzingen ooit zal gebeuren, is een krachtige drijfveer om bij alle ideologisering creatief bezig te blijven.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde