Achtergrond
Steeds weer uitleggen waarom
Op aanraden van zijn psychiater trok priester, kunsthistoricus en schrijver Antoine Bodar naar Rome. Sindsdien fungeert hij als tolk van de katholieke kerk. Deze week geeft hij de Huizingalezing. ‘Ik ben altijd student gebleven.’
Marleen van Wesel
donderdag 7 december 2017
Antoine Bodar in 1992, het jaar waarin hij tot priester werd gewijd. © Marc de Haan

‘Ik ben ontzettend Leids gebleven’, zegt Antoine Bodar (1944). ‘Niet Amsterdams, niet Basels, Tilburgs of Romeins.’ Inmiddels woont hij alweer twintig jaar grotendeels in Rome. Aan de Universiteit Leiden werkt hij allang niet meer. ‘Maar ik heb er nog weleens college gegeven, bijvoorbeeld bij Studium Generale. Het blijft mijn alma mater. Daarom is het mooi om terug te keren naar de Pieterskerk, waar ik zelf zoveel Huizingalezingen heb bijgewoond.’ Ook de allereerste, van Rudy Kousbroek in 1972. ‘Vooral die herinner ik mij nog goed. Ik was diep onder de indruk van zijn geleerdheid.’

Bodar studeerde toen nog geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij later promoveerde in de filosofie. ‘Pas via een semester in Basel kwam ik in 1974 in Leiden terecht.’

Hier studeerde hij filosofie, kunstgeschiedenis én literatuurwetenschap. ‘Daar moet je je ook weer niet te veel bij voorstellen. Het was wat anders geweest indien ik medicijnen én rechtswetenschap én filosofie zou hebben voltooid. Ik volgde juist allerlei verwante studies, nieuwsgierig naar een totaaloverzicht.’ Rechtswetenschap studeerde hij hier overigens ook even. ‘Maar ik werd zíek van arbeidsrecht’, zegt hij. Op zijn 33e werd hij docent middeleeuwse kunstgeschiedenis. ‘Intussen liep ik zelf nog college bij literatuurwetenschap. Een grappige situatie.’

Als jongetje van zes zag hij met zijn ouders in de kerk de priester aan het werk. ‘Dát wilde ik later ook graag worden. Ik werd koorzanger, misdienaar, de hele rataplan. Zoals alle jongetjes toen, maar daardoor groeide ik er wel verder naar toe.’

Zijn pad leidde vervolgens niet direct in die richting. ‘De paters jezuïeten op het gymnasium in Amsterdam vonden mij te dom. Je moet natuurlijk een beetje slim zijn, om priester te worden. En in de tweede plaats was er halverwege jaren zestig een revolutie gaande in de kerk, met name in Nederland, rond het Tweede Vaticaans Concilie.’ Een kerkvergadering, waarin Paus Johannes XXIII de Katholieke Kerk opriep tot aanpassing aan de moderne tijd.

In plaats van priester werd Bodar intussen presentator en programmamaker bij de publieke omroep. Op zijn 24e legt hij alsnog het staatsexamen af. ‘Nadat ik van school was geschopt moest ik mijn eigen leven opbouwen en tal van zaken aanpakken. Ik leerde precies met mijn tijd om te gaan.’

Een typisch studentenleven trok hem sowieso niet. ‘Als student las ik eindeloos, romans en andere boeken. Als kind was ik al een boekenwurm. Als je veel leest en muziek luistert, heb je geen tijd om in de kroeg te hangen. Bovendien houd ik helemaal niet van kroegen. De sfeer van Minerva kende ik wel. Vrienden waren er lid en ik kwam weleens op de sociëteit. Maar ook daar houd ik helemaal niet van.’

Op kamers in Leiden ging hij ook niet. ‘Ik had al een woning in Amsterdam, met ruimte voor al mijn boeken. Sinds 1983 heb ik hetzelfde appartement, en daarvoor een woning waar ik met al die boeken haast door de grond zakte.’

Hij vond in Leiden wel twee redenen om alsnog werk te maken van zijn jongensdroom.

‘Die priesterroeping is niet heel lang weggeweest’, zei hij. ‘Maar de wijsbegeertecolleges van professor L.M. de Rijk riepen echt een zekere heimwee op. En toen ik afstudeerde op middeleeuwse kunstgeschiedenis, is het idee verder gerijpt, om midden in het leven een andere weg in te slaan.’

Hij begon met de studie theologie, naast zijn andere studies en zijn werk als docent en radio- en televisiemaker.

‘Het ging niet vanzelf. Ik heb zeven jaar moeten wachten voor ik in 1992 tot priester werd gewijd. In Nederland – en neem me deze kritiek niet kwalijk – wanneer je met twee woorden spreekt, op televisie komt en aan de universiteit doceert, vindt men je al snel een elitair type, zonder voeling voor anderen. Dat dat niet waar is, maakt niet uit.’

Uiteindelijk werd hij dan toch gewijd. Hij werd assistent in de Amsterdamse jezuïetenkerk De Krijtberg. ‘Vlakbij mijn Amsterdamse appartement. Ik wist veel verschillende mensen aan te trekken. Maar de jezuïeten, niet zozeer degenen die er werkten, maar degenen die er de dienst uitmaakten, vonden mij niet progressief genoeg. Voortaan mochten alleen jezuïeten de kerk nog bedienen. Ik dus niet, ik hoor bij het bisdom Haarlem-Amsterdam.’

In hetzelfde jaar, 1995, verloor hij zijn onderwijsopdracht aan de Universiteit Leiden. ‘Er moest worden bezuinigd. Collega’s dachten: als we zijn theoretische kunstgeschiedenis overnemen, kunnen we het praktischer maken, en hem kunnen we alvast missen. Door die dingen samen raakte ik in een depressie.

Mede op aanraden van mijn psychiater ben ik naar Rome getrokken. Wel heb ik me altijd enorm gesteund gevoeld door de medische dienst van de universiteit. De bedrijfsarts zag al vroeg: het gaat niet goed met jou, je moet er een tijd uit. Je hoort weleens andere verhalen. Dit is mijn verhaal.’

In Rome verdiepte hij zich verder in de theologie. ‘Daarnaast kwam ik vooral op verzoek van de media voortdurend naar Nederland om katholieke zaken uit te leggen. Ook alle boeken die ik sindsdien geschreven heb, hebben daarmee te maken: steeds weer uitleggen waarom er vanuit Rome op een bepaalde wijze wordt gesproken.’ Ook kwam hij regelmatig over voor collegereeksen aan de Universiteit van Tilburg, waar hij van 2006 tot 2011 bijzonder hoogleraar christendom, cultuur en media was, en tot 2016 gasthoogleraar.

Maar hij voelt zich dus nog altijd Leids. ‘En daarmee doel ik niet zozeer op Minerva, maar meer op de liberale sfeer. En er is een zekere mate van wellevendheid onderling. In Leiden heb ik me altijd vrij gevoeld. Een van mijn opdrachten was om met studenten op reis te gaan. Overdag hielden we ons bezig met kunst, bijvoorbeeld in Florence, maar daarna bléven we maar praten, tot ver na middernacht. Eerst over de oude kunsten, en van daaruit over het christendom en het priesterschap. De studenten stelden eindeloos veel vragen.’

Zelf volgde hij vorig jaar nog een master theologie, in Rome. ‘Ik kan ook niks anders. Dus ik lees boeken, ik schrijf, en ik maak nog altijd televisie.’ Op eerste kerstdag blikt hij weer terug op het afgelopen jaar, in het programma Kerst in Rome van de KRO. ‘Voor de opnames was ik afgelopen week weer in Florence, om iets te vertellen bij een oude kapel. Een verhaal dat ik al duizend keer eerder verteld heb, aan mijn studenten’, vertelt hij. ‘In zekere zin ben ik altijd student gebleven. Dat, samen met de gesprekken met de studenten, koester ik nog altijd.’

Antoine Bodar, Leven alsof God bestaat. Huizingalezing

Pieterskerk, vrijdag 8 december, €12,50

Hoe God verdween uit het openbare leven

Johan Huizinga (1872-1945) geldt als een van de belangrijkste Nederlandse historici. In 1915 werd hij hoogleraar algemene geschiedenis aan de Universiteit Leiden. ‘Ik ben in Amsterdam afgestudeerd op Huizinga’s cultuurkritiek. Dat thema keert terug in de lezing’, vertelt Antoine Bodar.

Leven alsof God bestaat, heet die. ‘God is min of meer uit het openbare leven verdwenen. Het valt me mee dat we elkaar nog een prettige kerst wensen, en geen season’s greetings. Maar is het niet prettiger om te leven alsof God wél bestaat?’

Bodar legt een verband met de verharding van de samenleving. ‘Een reden waarom ik tegen mijn bezoek aan Nederland opzie. In andere landen is het ook wel gaande, maar Den Haag lijkt er haast op gericht om God te laten verdwijnen.

‘Voor mij maakt het niet uit wanneer mensen niet in God geloven. Voor mij zijn zij evengoed kinderen van God. Maar ik maak mij wel zorgen over onze samenleving. Waarom stappen zoveel jonge, getalenteerde mensen uit het leven? Dat hangt samen met het idee van de maakbare samenleving en met een zekere mate van somberheid. Zoals ik ook zeg in de lezing: mensen zijn begaan met dieren. Dieren blijken ook veel dichter bij ons te staan dan we ooit geweten hebben. Maar liefde, van een bepaalde onbekommerdheid, waarbij je niets terugverwacht, daarmee onderscheiden we ons nog altijd. En dat hangt volgens mij samen met God.’