Columns & opinie
Wetenschapsculturen
donderdag 30 november 2017

Omdat wetenschap altijd gericht is op begrijpen en allerlei wegen daar naartoe leiden, heeft de klassieke universiteit, die in de rijkdom van specifieke academische tradities hun achterliggende eenheid vertegenwoordigt, een onbetwistbare motivatie. Ze breekt kennis zoals een prisma het licht.

Een gezaghebbend iemand, die uitzonderlijk veel gebieden overziet, vertelde me ooit dat juist leerstoelen Arabisch, Hebreeuws en Sanskriet vanwege de breedte en diepte van hun velden een gezichtsbepalende functie hebben voor iedere instelling die daarmee gezegend is. Het zijn geen cash cows of money makers (begrippen die door faculteits- en instituutsbesturen gebezigd worden; respectabele bedrijven praten niet zo over hun producten), maar voor de algehele sfeer, cultuur en uitstraling maakt het veel uit of men theoretische fysica of politicologie daar kan studeren waar ook orchideeëntalen gedoceerd worden: dit is de prototypische universiteit.

In de logische, empirische of hermeneutische methodes van deze afzonderlijke domeinen zitten desondanks behoorlijke verschillen. De bijbehorende conceptuele kaders zijn nou eenmaal niet identiek en niet onderling uitwisselbaar. In de wiskunde, in de sociologie of in de geschiedenis bepalen heel andere standaarden wat als een bewijs mag gelden. Een dergelijk panorama van denkwijzen komt slechts bijeen in sommige koninklijke disciplines zoals de filologie (de grote liefde mag men best idealiseren, toch?) of de jurisprudentie (daarvoor koester ik, dankzij de geweldige vent die gedurende decennia de advocaat van mijn vader was, van jongs af een zwak).

Bijgevolg zijn indicaties van kwaliteit vaak niet met dezelfde precisie objectief te maken: het foutloos oplossen van een abstract probleem, de aantoonbare reproduceerbaarheid van een experiment, de overtuigend beargumenteerde reikwijdte van een historische interpretatie. Daardoor wordt een betrouwbare inschatting van het niveau – behalve wat meteen te verifiëren is – moeilijk. Vandaar de vermeende ‘bèta-arrogantie’, al valt die in mijn beleving reuze mee (uitgezonderd de topimmunoloog die een gelauwerd snaartheoreticus beschreef als ‘alfa die toevallig goed kan rekenen’), en blijken ervan zijn niet helemaal onterecht. Eeuwenlang had de hermeneutische benadering van de humaniora immers een hoger soortelijk gewicht dan de empirische van de natuur- en de sociale wetenschappen. Eerst golden de zichtbare dingen puur als vage schaduwen van de onzichtbare, vervolgens zag men in sublieme culturele prestaties – met klassieke teksten als kroonjuwelen – de ideale uitdrukkingsvormen van de menselijke geest: die waren pas een studie waardig.

Nog in 1920 weigerde Ernst Robert Curtius, die later de middeleeuwse receptie van de Latijnse literatuur als de gezamenlijke, tot in kleinste vertakkingen doorwerkende grondslag van de Europese literaire tradities helder voor het voetlicht zou brengen, een leerstoel aan de onlangs opgerichte Technische Universiteit Aken. Hij vond het onaanvaardbaar om door ‘de hoogleraar voor verwarming en ventilatie’ met ‘beste collega’ te worden aangesproken.

Na nogal wat geesteswetenschappelijk flutonderzoek zijn zulke overdreven pretenties ondertussen teruggebracht – als felix culpa heeft zelfs een proefschrift van het type Eve’s Cis-Apple and the Colonial Subtext of Newton’s Principia: The Law of Gravitation as a Social Construct misschien warempel enige betekenis. Alle begrip voor een ingenieur die aarzelt om de hoogleraar voor Theory of Positionality and Situatedness in a Multipolar World als ‘beste collega’ te beschouwen.

Zo keert het tij, het prestige van vakgebieden stijgt en daalt; er zal zich altijd wel een prima philosophia met de aanspraak tot universele verklaringswaarde voordoen, zoals in de laatste jaren de neurobiologie, die vervolgens terug zal treden in het geheel der disciplines. Alleen slechte wetenschap belemmert de verdieping.

Daar kan men verder niets aan doen behalve een weloverwogen keuze voor een echt vak maken, dat zo goed mogelijk beoefenen en enige alfa-, bèta-, gamma- of welke arrogantie dan ook langs laten rijden zoals treinen in de nacht. Dat is hét onderscheidend kenmerk van allen die iets voor mekaar krijgen. Logica is en blijft de beste methode om flauwekul te ontmaskeren.

En voor de taxatie van kwaliteit ken ik maar één manier om erachter te komen wat iemand voorstelt: lezen wat die geschreven heeft en nadenken of de redenering klopt en of het iets wetenswaardigs toevoegt. Als men het niet beoordelen kan: bek houden.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde