Nieuws
Wel of geen 'dubieuze' PhD-contracten?
Jet Bussemaker spreekt zichzelf tegen, gebruikt feitelijk onjuiste informatie en geeft alternatieve verklaringen die niet kloppen. Dit zegt Promovendi Netwerk Nederland (PNN) over de antwoorden die de demissionair minister van Onderwijs gaf op Kamervragen over ‘dubieuze’ PhD-contracten.
Anoushka Kloosterman
donderdag 26 oktober 2017

Kamerlid Zihni Özdil (GroenLinks) stelde vragen over de uitkomst van de Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2016, waarbij PNN teksten van vacaturesite Academic Transfer analyseerde. Daaruit bleek dat nog steeds een deel van de promotie-aanstellingen voor korter waren dan vier jaar, of parttime. Daardoor zouden de promovendi niet hun onderzoek op tijd kunnen afronden, waardoor zij in hun eigen tijd hun promotie moeten afmaken.

Bussemaker schrijft dat er op basis van de vacatureteksten geen conclusies getrokken kunnen worden over de inhoud van de contracten. De Monitor ‘betreft alleen de contractvorm en de aanstellingsduur. Andere arbeidsvoorwaarden worden daarin niet genoemd’.

‘Er is geen sprake van "dubieuze" contracten’, schrijft ze. ‘Uit navraag naar de praktijk is gebleken dat dienstverbanden die kleiner zijn dan 1 fte doorgaans in onderling overleg worden afgesloten tussen werkgever en werknemer.’ Driejarige aanstellingen zouden vaak een vervolg op een tweejarige researchmaster zijn, en dus ‘maatwerk’.

Dat is niet onderbouwd, zegt PNN: ‘Slechts in 16,3 procent van de gevallen werd een research-master vermeld als vereiste in vacaturetekst.’

Het is inderdaad geen contract, maar ‘als promovendi mogen wij ervan uitgaan dat een vacaturetekst de intentie van de werkgever uiteenzet en dat daarmee het arbeidsaanbod wordt gereflecteerd.’

Bussemaker vindt dat promoties binnen de afgesproken contractduur moeten kunnen worden afgerond: ‘Het kan niet zo zijn dat met promovendi met een dienstverband een promotietraject wordt afgesproken dat alleen gerealiseerd kan worden met een forse tijdsinvestering van promovendi buiten de reguliere arbeidstijden.’

Dat is tegenstrijdig, schrijft PNN: ‘Als de minister dus stelt dat zij niet wil dat promovendi doorwerken in eigen tijd – tijdens of na hun contract – dan geeft ze daarmee feitelijk steun aan onze conclusie dat minstens 14 procent van de contracten daar ontegenzeggelijk op uitdraait.’