Columns & opinie
Column: Slow science
donderdag 21 september 2017

Wetenschap drijft op intrinsieke motivatie, maar elk idealisme maakt kwetsbaar. Nog het meest specialistische veld is grenzeloos, de eigen kracht altijd te gering, de competitie doorgaans monsterlijk. Als er gebrek aan waardering en een gevoel van onveiligheid bijkomen, wordt de kloof tussen zelfbeeld en spiegelbeeld te wijd. Afhankelijk van de persoonlijkheidsstructuur, richt de agressie die dan ontstaat zich naar binnen en leidt tot overspanning; of naar buiten, tegen anderen, door wie men zich belemmerd of onvoldoende gesteund voelt.

Men moet zich dus niet gretig door een vakgebied heen vreten om individuen en instituties met hun grillige voorkeuren te behagen, maar de fijne smaken proeven. Nietzsche definieerde filologie – de door speelse verbazing op gang gezette eindeloze reflectie over het tekstuele detail – als langzaam lezen. Het interessante komt door de vermeende nutteloosheid: in iedere ware discipline schuilt een hele wereld die zichzelf genoeg is. Slow science is een houding, zoals slow food; het elitaire ervan blijft broodnodig tegen de banaliteit.

Daarbij is het zaak om tegenvallers vol te houden en de eigen geluksster te kennen; gebrek aan onmiddellijke erkenning wordt overtroffen door het unieke vooruitzicht dat het meesterwerk nog vele eeuwen wachten. Grote projecten, waarvoor bestuurders een fetisj hebben, zijn weliswaar in menige natuurkundige specialisatie essentieel en elders soms nuttig, maar door ieders eenzijdige fixatie erop wordt het een opgefokte tijd- en geestvernietigingsmachine. Vaak bepaalt louter de mode wat bevalt: in de humaniora meestal iets met exotisch, apparaten of nationale identiteit.

Mijn ervaring ermee is een klucht. Als kersverse hoogleraar van net dertig werd ik nadrukkelijk verzocht om, wellicht overambitieus, gelijk een miljoenensubsidie bij NWO aan te vragen.

De eerste keer mocht het voorstel uitgewerkt en gepresenteerd worden maar haalde het niet vanwege één matige, slecht onderbouwde, externe beoordeling. De referent vreesde concurrentie, en terecht; hij was wel zo onhandig om een detail te noemen dat hij alleen uit een gesprek met mij kon kennen.

Ik wist dus wie het was, gaf hem bij de tweede keer als non-referee op, beïnvloedde de keuze van adviseurs doelgericht door mijn bibliografie, behaalde alle nodige A-plussen, kwam weer op gesprek en belandde – verdorie! – direct onder de streep na de drie laureaten. Jaren later verklapte me een ex-commissielid bij een toevallige ontmoeting in het buitenland dat de man-vrouwverhouding toen een doorslaggevende rol had gespeeld. Zij, een vrouw met een serieuze staat van dienst, leek dat te betreuren.

De derde keer heb ik het weinige commentaar op de eerdere twee verwerkt; toen werd het echter tijdens de voorselectie als kansloos afgeschoten. Die commissie kon blijkbaar ruiken dat de indiener iemand was die hun leeropdrachten merendeels als dadaïstische poëzie beschouwt (mediatheorie van computerspelletjes is toch alleen voor praatjesmakers die hip willen doen, maar niet kunnen programmeren?).

Mijn navraag bij NWO, waarom hetzelfde voorstel eerst als oké, dan als excellent en vervolgens, ondanks de laatste, steevast uitmuntende peer-reviews, als achterlijk werd beoordeeld, bleef onbeantwoord. Men kan net zo goed apen met dartpijlen naar subsidieaanvragen laten gooien om te selecteren (en heeft dat feitelijk ook gedaan).

Dankzij mijn geprivilegieerde positie zat ik niet vast aan druk projectmanagement over één thema, maar kon ik de gewonnen jaren aan verschillende duurzamere en vruchtbaardere dingen zoals een woordenboek wijden; onverwachts hebben ze mijn werk een nieuwe draai gegeven. Dat bevestigt het advies van Baltasar Gracián (1601-1658), die in zijn Handorakel betoogt dat men het toneel van de schijn het beste overleeft door zichzelf trouw te blijven en naar volmaaktheid toe te werken: altijd een wens overhouden om niet in alle voldoening ongelukkig te worden, want nieuwsgierigheid en hoop moeten gevoed worden zodat het verstand verder kan streven; eerst in het gesprek met de doden kennis verwerven, vervolgens in uiteenzetting met de levenden de eigen positie bepalen om uiteindelijk, wanneer men alleen tot zichzelf behoort, over een rijp oordeelsvermogen te beschikken; en daarbij het overheersende talent identificeren en ontwikkelen, tegen alle weerstand in.

Inderdaad, meester zijn van de eigen tijd is de beste burnout-preventie.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde