Studentenleven
Column: Gehecht
donderdag 22 juni 2017

Vanaf dat mijn verplichte colleges gedaan zijn, laat ik Leiden even voor wat het is om terug te keren naar mijn ouderlijk huis in Zeeuws-Vlaanderen. Daar kan ik me beter concentreren dan in mijn studentenhuis - er is namelijk, buiten helemaal niets. Perfect om te vertoeven tijdens de tentamenweken.

Dat is natuurlijk niet de enige reden dat ik er kom. Ik durf nog wel eens te vergeten dat ik een vader en een moeder heb en dat het de bedoeling is dat je die regelmatig een bezoekje brengt. Mijn moeder merkt op dat ze ‘toch wel even aan mijn aanwezigheid moet wennen - zeker in de ochtend’.

Verontwaardig verplaats ik mijn blik van mijn bord muesli met yoghurt, naar mijn moeder. ‘Je hebt enkel een uit- en een aan-knop. Je wordt wakker, begint met ratelen en dat stopt niet tot je ‘s avonds gaat slapen.’

Daar heeft ze wel gelijk in. Ik heb niet zoiets als een opstartmoment en als ik iemand met vuile vaat naar de keuken zie lopen, zet ik mijn eigen muziek af om op het gehoor te controleren of de vaatwasser open gaat of niet.

Het zijn eigenschappen die me deden verheugen op uit huis gaan. Ik zag het allemaal al voor me: mijn eigen steriele studiootje. Een keukenkastje waarin alle kruidenpotjes dezelfde grootte hadden. Een brandschoon, leeg aanrecht. Een droogrek met uitsluitend houten wasknijpers erop. Een woonkamer waar zo vaak werd gestofzuigd dat als mensen binnenkwamen ze meteen dachten ‘wat wordt híér vaak gestofzuigd’.

Maar de realiteit was anders. Studio’s waren schaars en prijzig, reguliere twaalfvierkantemeters waren toegankelijker en goedkoper. En zo eindigde ook ik op hospiteeravonden. Allemaal verschillende soorten kruidenpotjes, een aanrecht dat onherkenbaar was onder de stapels vuile vaat, een vloer waar je schoenzolen aan vastplakken.

De wasknijpers heb ik niet gecheckt, maar ik gok van die lelijke van plastic, in verschillende kleuren.

Na 21 van die taferelen te hebben gezien, werd ik eindelijk uitgekozen om de nieuwe huisgenoot te worden van negentien andere mensen. Dat was natuurlijk maar een tijdelijke oplossing: vanuit daar zou ik verder zoeken naar een studio. En toen raakte ik onverwachts gehecht aan die huisgenoten die ervoor zorgden dat ik niet compleet ging disfunctioneren van de inflexibiliteit.

Aan de huisgenoot die meldt dat er koekjes en brownies in de fusie liggen tot de huisgenoot die ‘s ochtends al haar kracht verzamelt om haar dekbed inclusief braakresten naar mijn deur te slepen (‘Mag dit gewoon in de wasmachine?’). De persoon die de woonkamer nog enigszins netjes probeert te houden tot de persoon die in dronken toestand meubelstukken van het balkon duwt.

Ik ben zelfs gehecht geraakt aan de persoon, toevallig mijn buurman, die sinds mijn komst een deurhanger heeft gemaakt met daarop de tekst: ‘Ik slaap. Niet kloppen + bek houden.’ Wellicht een uitkomst voor mijn moeder.

Femke Blommaert studeert taalwetenschap