Studentenleven
Zolang er studenten zijn, is er zinloos geweld
Van corpo naar alto, en weer terug: de Leidse studentenverenigingen wisten zich in vier decennia uit­stekend aan te passen aan de tijdsgeest. Al klaagden ze soms over ‘weerzinwekkende verloochening van de feiten’.
Marleen van Wesel
donderdag 15 juni 2017
Tijdens de zogeheten Raprace worden eerstejaars besmeurd. In 1997 schafte Minerva het openbare deel van de ontgroening af. © Marc De Haan

De grote vier

Hoe kwam ze ertoe om zich kandidaat te laten stellen voor het voorzitterschap van Minerva, een taak, die voor een man meer voor de hand zou liggen?

Het was de eerste vraag die Mare in de eerste jaargang stelde aan Xandra van Rhee (22), die datzelfde collegejaar ‘als eerste vrouw in de roemrijke historie van Minerva tot praeses is gekozen’.

Er volgden verontwaardigde brieven, maar die gingen over een andere kwestie: het openstellen van studentenverenigingen voor werkende jongeren. ‘Primair geen taak voor een studentenvereniging’, aldus Van Rhee, waarop "de club" verweten werd conservatief en besloten te zijn.

Studentenaangelegenheden in die eerste Mares bestonden verder vooral uit mededelingen, over feestjes, lustra en nieuwe besturen. Het weekmenu van Augustinus was opgenomen, maar ook bij het Weekendcafé van Minerva kon je voor fl. 4,75 eten, borrelen en Studio Sport kijken.

Bij Augustinus probeerde men ‘in de probleemstad Leiden een beetje de drempel te verlagen die er bestaat tussen burger-organisatie en studentengroeperingen.’ In november 1977 kondigde het Augustinusbestuur in een ingezonden stuk aan een open vereniging te worden, ‘voor alle jongeren. En of die dan blauwe blazers dragen of niet, dat moeten ze zelf maar weten.’

SSR, dat zich destijds nog baseerde ‘op een christelijke levensvisie’, vond het maar lastig. ‘We hebben een commissie jongerenverenigingen van vijftien man ingesteld, die deze zaak van alle kanten gaat bekijken’, meldde de voorzitter. ‘Neem nou de tijden van openstelling. Onze sociëteit is pas van 10 uur af ’s avonds open en blijft open tot ver in de nacht. Dat zijn voor een werkende jongere ongemakkelijke tijden.’

In 1983 blikt een ander SSR-bestuurslid terug op de discussie: ‘Dat is totaal uit de hand gelopen; we zijn begonnen met een bestuur van elf man en geëindigd met z’n vijven. Er zijn dat jaar harde woorden gevallen.’

Die probleemstad trouwens, daarover kwam in september 1977 nog een ingezonden brief van een ‘inwoner-student’, over ‘de gevaren waaraan de nieuwkomers in ons criminele Leiden worden blootgesteld’, vooral degenen ‘uit rustige provincieplaatsen’, die denken dat je ‘hier ’s avonds en ’s nachts rustig over straat kunt gaan’, met risico’s als ‘afgeranseld worden of een mes tussen de ribben krijgen’.

Catena toonde zich intussen óveral bij betrokken. ‘Catena gaat dóór tot Duitsland gered is’ kopte Mare bij een editie van Catena’s Politiek Café, waarop een zelfgeschreven ‘poëem’ bij de recente dood van leden van de links-extremistische Rote Armee Fraktion werd voorgedragen. Na zo’n avond over ‘de huidige situatie in Chili’ schrijft ‘een speciale Catena-medewerker’: ‘Chileens verzet nog niet gebroken’. Ook Leiden kan overigens op Catena rekenen. Als een optreden van de band Blondie in de Stadsgehoorzaal na een ‘geruchtmakende weigering’ van de directeur niet doorgaat, ‘durft’ Catena punkband The Softies te programmeren. Het concert werd ‘met angst en vreze door met name politie en buurtbewoners’ tegemoetgezien, maar Mare constateerde na afloop: ‘"punk" is blijkbaar toch een muzieksoort en geen synoniem voor ongeremde agressie.’

De vijfde

‘In Leiden gaat men eindelijk het CDA-gat in de studentenmarkt opvullen’, schreef Mare in de tweede jaargang. Quintus werd opgericht.

‘SSR was kerkelijk, daar had ik geen zin in. Catena deed moeilijk; gedoe met vormingswerk en gemeentepolitiek en zo. Ik dacht studeren is gezellig, dus daar hoef ik niet heen. Toen ik er achter kwam dat Minerva het corps was, koos ik voor Augustinus. Ik wilde niet tussen de ballen’, blikte een van de eerste Quinten, Frans Lichtenauer, in 1983 terug. ‘Op Stinus kreeg je ook dat gedoe met projectgroepjes over gemeentepolitiek en zo, dáár komen eerstejaars niet voor. Die willen gezelligheid.’ Hij ging in de beleidscommissie van Quintus. ‘We trokken een lijn van januari en januari en zeiden; hier moet een feest, en hier, en hier en hier.’

Mare, ‘niet altijd even lief geweest in de berichtgeving’, was niet aanwezig bij de ‘naar wij mogen aannemen, stijlvolle plechtigheid’ bij de start. Wel wilde ‘publiciteitsman’ Rolph Pagano de krant vertellen dat er direct dertig leden waren en dat men er na de El Cid zeker honderd verwachtte. Ook benadrukte hij dat Quintus ‘zeer beslist’ niet op ‘spijtoptanten van Augustinus’ mikte. ‘Maar je houdt het natuurlijk niet tegen hè.’

Een week later, in een ingezonden brief: ‘Hoe is het in godsnaam zó ver kunnen komen, dat in Leiden een stel weekdieren een brug slaat naar de jaren tachtig door middel van een vereniging die zich hoopt te onderscheiden "door absolute prioriteit te stellen aan het gezelligheidsleven"’.

Het honderdste lid was evenwel binnen twee weken aangemeld en bij de dies natalis van 1979 was Quintus meteen al vertegenwoordigd in het cortège.

Quintus is een plek waar ‘de bespijkerpakte blower en de semi-corpsbal samen gezelligheid zitten te vieren’, schrijft Mare twee maanden later, in een interview waarin twee bestuursleden een paar ‘misverstanden’ willen wegnemen. De politiek moet op Quintus buiten de deur blijven, maar de twee laten zich direct uit de tent lokken door een vraag over de Apartheid. Inmiddels zijn er dan 170 leden, maar de haast even talrijke bestuurswisselingen worden naast het artikel geïllustreerd met doorkruiste hoofden op een bestuursfoto.

Na een ingezonden brief van boze buurtbewoners van de Korte Mare, waar Quintus een locatie op het oog heeft, klimt het bestuur zelf in de pen, tegen de ‘weerzinwekkende verloochening van de feiten’ die in ‘de publikaties in het "onpartijdig" universitair weekorgaan Mare’ te vinden zijn.

Tussen de kleurplaten voor kinderen van universiteitsmedewerkers (met een hoogleraar kunstgeschiedenis in de wedstrijdjury) en aankondigingen van erotische filmvertoningen in de Pelikaanhof en bij SSR, kwamen er ook genoeg actiegroepen langs: Chili Front Leiden, de Nederlandse Actiegroep Noord-Amerikaanse Indianen, de Vietnam Werkgroep Leiden, Stop de N-bom, stop de kernwapenwedloop. Of dichter bij huis: studenten van de ENFB, de fietsbond. Net als de Morspoort nu, was de Zijlpoort begin jaren tachtig een afgesloten voor fietsverkeer. ‘Op een stille morgen’ besloten deze rebellen echter de doorgang ‘provisorisch te bestraten’.

Echte verenigingsverhalen worden later in de jaren tachtig wat zeldzamer. In 1988 berichtte Mare nog over drie personeelsleden van Minerva, die ontslagen werden na diefstal van 20.000 gulden, koffie, vlees en ‘een grote hoeveelheid drank’. En toen Augustinus datzelfde jaar haar negentiende lustrum vierde, waren niet-studerenden nog altijd welkom, ‘zolang zij maar de beschikking hebben over een jacquet, rokkostuum of smoking op de juiste momenten’.

Ontgroeningen

In de jaren negentig rijden studenten met busjes vol hulpgoederen naar de oorlogsgebieden in ex-Joegoslavië. De invoering van de tempobeurs zorgde intussen in 1993 voor een dip in de inschrijvingen bij Catena, SSR en Augustinus: wie in z’n eerste jaar niet minstens een kwart (!) van z’n studiepunten haalde, moest z’n stufi later terugbetalen.

Van Augustinus’ openheid resteert alleen nog een buurtfeest op Koninginnedag, open programma’s op donderdag en het restaurant. De voorgenomen verhuizing van Quintus naar de Boommarkt resulteert weer in buurtzorgen in de krant, over ‘slingerende fietsen’. Naar het voorzittersdebat stuurde Quintus dat jaar een ‘gemantelpakt hockeymeisje’. Nee, dan Catena’s voorzitter: ‘Op een strikje, sportbroek en schoenen en sokken na zit hij naakt achter de tafel, geheel bereid elk vooroordeel dat onder de El Cid-populatie over zijn vereniging mocht leven, te bevestigen: "Catena is een duistere spelonk, iedereen klooit er maar wat aan en het dak lekt".’

De preses van Minerva is ‘een vroegoude adolescent in driedelig blauw’, die over de ontgroeningen zat te ‘draaikonten als een CDA-burgemeester die onder kerktijd naar het bordeel gaat’. Ontgroeningen waren in de jaren negentig sowieso een dankbaar onderwerp. ‘Dat er een nul in elkaar wordt getimmerd en dat er een dienblad op zijn hoofd kapot wordt geslagen, dat kan natuurlijk helemaal niet’, reageert de volgende Minerva-voorzitter in oktober 1994 in Mare op een artikel van een undercover-journalist in Nieuwe Revu. Die verslaggever begreep volgens de preses ‘het fenomeen nepnul’ niet: zulke taferelen zouden in scène zijn gezet. Dat een andere nul een jaar eerder haast gewurgd was tijdens de ontgroening, bevestigde hij wel. In 1997 schaft Minerva het openbare deel van de ontgroening af. En na het overlijden van een student in Groningen, besluiten Minerva en Quintus een jaar later dat de KMT alcoholvrij wordt.

Nog wat koppen uit jaargang ’97-’98: ‘Zolang er studenten zijn, is er zinloos geweld’, ‘Leidse studenten slaags met "Dufterikken"’, ‘UB sluit zaal na geweld’ en ‘Minervanen belagen Augustinus’. Tijdens dat laatste incident, waarbij fietsen in het Rapenburg werden gegooid, was Minerva zelf gesloten vanwege nog iets veel ernstigers: de zogenoemde ‘schaarmoord’, op de 20-jarige Jeltje Dorrestein, lid van Minerva, in haar studentenkamer.

Positief nieuws is er ook: op dezelfde voorpagina als de belaging van Augustinus, staat een bericht over Minervanen die medestudenten oproepen om maandelijks één biertje minder te drinken. Met ‘6 à 7 honderd’ leden die elke maand fl. 1,75 storten, hopen ze veertien Foster Parents-kinderen te adopteren.

Op SSR, waar de christelijke grondslag begin jaren tachtig al verdween, verwerft het dispuut VeniX in 1996 juist faam met de ‘één kilometer bier-actie’. Zeventiendejaarslid (!) Jaap van der Lugt (35) blikt in 1999 terug: 1048 meter bier drinken in één jaar leverde niet alleen geld op voor de vereniging, maar ook zoveel nieuwe dispuutsleden, dat VeniX even een coup overwoog.

Van leestafelincident tot Gaybrapadbekladders

Voor Augustinus braken betere tijden aan: afgewisseld met Minerva melden zich daar deze eeuw steevast de meeste eerstejaars. Van de identiteitsworsteling in de jaren tachtig resteert hooguit nog wat onzekerheid: een van de best gelezen stukken op de Mare-website is de column ‘Het nepcorps aan het Rapenburg’ van Marc van Oostendorp uit 2014: ‘de mannen in slobberige zwarte pakken, de vrouwen in mantelpakjes van vijf herfsten geleden. Er was niemand dood. Het was alleen maar kennismakingstijd.’

Terwijl de Hifi in de zeroes met een imagoprobleem probeert af te rekenen; dat van Minerva-disco, schuift SSR juist een eindje die kant op. ‘SSR is zeker rechtser geworden’, zegt Wendy Hofmans, preses van SSR-dispuut Soixante Neuf in 2007. ‘Bijna elk dispuut heeft nu truitjes en polo’s.’

Zelfs Catena werd in de loop der jaren ‘meer gesloten en minder politiek’, constateert voorzitter Jeroen Velzenboer bij het zestigjarig bestaan in 2012.

Het effect van de tempobeurs in 1993 was al merkbaar, maar het studieklimaat werd na de eeuwwisseling nog strenger. Verenigingen krijgen moeite met het vullen van commissies en zelfs besturen, schrijft Mare in 2010. En toen moest het leenstelsel nog komen. Inmiddels heeft Minerva haar bieb vernieuwd en ook SSR richtte in 2016 een studieruimte in op de vereniging.

Gelukkig verschijnt er ook deze eeuw nog wel eens iets over het Togafeest bij Quintus in de krant, of de Sjonnies & Anita’s van Augustinus, of The All American Night op Minerva. Of over Quintus-dispuut Cobra, dat verhaal ging halen bij het net opgerichte SSR-dispuut K.O.B.R.A. (2013). En ja, ook over de Gaybrapadbekladders van Quintus (2016), of de naaktlopers in de Haarlemmerstraat van hetzelfde clubje (2012). En de taakstraf voor de Augustijnen die tijdens hun ontgroening ‘kutje’ op een muur kalkten (2009). Of de knallende ruzie tussen Quintus en Augustinus, na een inval bij die laatste (2005): ‘Grootste strijdpunt was dat Augustinus vond dat Quintus het mos (ongeschreven regel) om geen verenigingsinval te doen bij een collega-gezelligheidsvereniging in Leiden had geschonden. Volgens Augustinus waren er namelijk honderd Quinten bij betrokken. Quintus betwistte dit door te zeggen dat er ‘slechts’ zestig leden deelnamen, te weinig om te spreken van een ‘verenigingsinval’.’

Of natuurlijk het ‘leestafelincident’ van Minerva (2001): ‘Half april vielen enige tientallen bewoners en ex-bewoners van het Minerva-studentenhuis Wallon de sociëteit binnen om de grote leestafel te "ontvoeren". De "mores" schrijven voor dat het bestuur moet aftreden als iemand er in slaagt die tafel het pand uit te krijgen.’ Een bestuurslid brak daarbij zijn polsen, een ander kneusde zijn kaak. Twee reünisten kregen een taakstraf, na zich tevergeefs te hebben beroept op ‘spelexceptie’. Vrij vertaald: klappen uitdelen hoort erbij. En dan waren er nog de reeks mishandelingen (2006) en de Nazikamer (2015), waarmee Minerva het nieuws haalde. Of de groep jongens die in 2012 in het deftige Haagse Hotel Des Indes voor de aanwezige gasten hun broek liet zakken. Datzelfde jaar sloot de burgemeester Minerva voor twee weken na een brand. Maar dat was een uitzondering, verklaarde de preses. ‘De laatste keer dat we dicht moesten, was van de Duitsers’