Columns & opinie
Verjaag ze niet, omarm ze!
Een goede meeuw is een dode meeuw, luidt het Leidse gezegde. Maar als we echt van de natuur houden, moeten we de vogels niet verjagen, betoogt Norbert Peeters. Doe als Nobelprijs-winnaar Niko Tinbergen, en leer van ze!
donderdag 6 april 2017

Menig rechtenstudent heeft in een vluchtige opwaartse blik twee zwarte vliegers boven het Kamerlingh Onnes Gebouw zien zweven. Daar wappert in de voorjaarsbries het volgende wapenfeit in een voortdurend conflict tussen mens en meeuw.

De vliegende vogelverschrikkers met het silhouet van een roofvogel zijn een zogeheten meeuwwerende maatregel, om te voorkomen dat deze vogels nestelen op de daktuin van het faculteitsgebouw. Hoewel de eerste leg eieren pas eind april verschijnt, beginnen paren vanaf maart een geschikte broedplaats te zoeken.

Of de roofvogelvliegers de meeuwen daadwerkelijk om de tuin leiden, moet nog blijken. Wel rijst de vraag in hoeverre deze maatregel in overeenstemming is met de Flora- en Faunawet die het verstoren van beschermde vogels (zoals de zilvermeeuw) tijdens het broedseizoen verbiedt.

Welnu, deze wet wordt op slinkse wijze vermeden door een subtiel semantisch verschil. Verjaging is strafbaar, maar wering is zonder vergunning toegestaan.

Het is hoog tijd voor een herwaardering van de meest gehate Leidenaar: de zilvermeeuw. Luister om te beginnen naar wat de kenners over Larus argentatus zeiden. In 1937 bejubelde de ornitholoog Willem Hilbrand van Dobben de vogel in het tijdschrift De Levende Natuur. ‘Ieder is het er over eens dat aan de meeuwen als sieraad van de duinkust en van ons stedenschoon een ruime plaats toekomt’.

De Nobelprijswinnaar en Leidse etholoog Niko Tinbergen gaat in zijn boek The Herring Gull’s World (1953) zelfs zo ver om het gekrijs van de meeuw te typeren als ‘wonderfully melodious’.

Van oudsher lijkt de meeuw enkel lof te oogsten als symbool van vrijheid, brenger van geluk en een hoopvol teken van naderend land voor schippers op zee. Maar sinds de meeuw is verhuisd naar de stad is het tij gekeerd.

De meeuwenkolonie die nu op de Leidse daken broedt, is afkomstig uit het duingebied tussen Wassenaar en Katwijk. Dit is tevens één van plaatsen waar Tinbergen veldonderzoek deed naar het sociale gedrag van de zilvermeeuw. Na herhaaldelijke en langdurige observaties bracht hij orde in de schijnbaar chaotische en willekeurige bewegingen van deze vogels. Hij ontwaarde een veelheid aan ingewikkelde signalen en rituelen die een cruciale rol spelen in conflicten, partnerkeuze en ouderlijke zorg.

In The Herring Gull’s World schrijft Tinbergen: ‘Het is spannend om te ontdekken dat de vogels die je bestudeert niet slechts exemplaren zijn van de soort Larus argentatus, maar dat zij kennissen zijn, individuen waarmee je een persoonlijke band hebt.’

Een van zijn beroemdste vondsten betreft de functie van de rode vlek op de gele snavel van de meeuw. Hij ontdekte dat hongerige kuikens net zo lang naar deze vlek pikken, totdat de ouder het voedsel uitbraakt. Daarbij vermoedde hij dat de kleur een doorslaggevende rol speelt in de pikreflex van het kuiken.

Om dat te onderzoeken vervaardigde hij verschillende meeuwenkoppen met rode, blauwe, gele, witte en zwarte stippen op de snavel. Wat bleek: de rode stip werkte het beste om het bedelen van de kuikens uit te lokken (een experiment dat in 2008 herhaald is door hoogleraar ethologie Carel ten Cate, waarbij hij Tinbergen betrapte op een aantal slordigheden). Mede dankzij deze ontdekking ontving Tinbergen samen met de ethologen Konrad Lorenz en Karl von Fritsch een Nobelprijs Fysiologie of Geneeskunde voor zijn baanbrekende onderzoek naar diergedrag.

In mei 1936 maakte Tinbergen melding van een vos in de buurt van Meijendel (bij Wassenaar) die aardig huishield in de kolonie. Aangezien de meeuw een grondbroeder is, wist het roofdier in een mum van tijd vele nesten leeg te plunderen. Gelukkig werd het beest snel gevangen en bleef de schade beperkt.

Maar sinds de herintroductie van de vos in het duingebied in de jaren tachtig moest de kolonie uitwijken. Een deel zocht zijn heil in de stad Leiden, waar de meeuwen niet alleen veilige broedplaatsen vonden maar ook een ware hoorn des overvloeds aan voedsel van de nalatige Leidenaren.

Zodra de zilvermeeuw zich succesvol vestigt, verandert hij al snel in een ongenode gast. Tijdens het broedseizoen houden zij stadsbewoners uit hun slaap en de straten van de binnenstad liggen bezaaid met huisvuil uit opengepikte vuilniszakken. De Leidenaren slaan terug, met speciale gele vuilniszakken, ondergrondse containers, eierrapers en andere middelen. Maar de fladderende vlerken geven zich niet gewonnen. Zelfs de inzet van een valkenier mag niet baten, zilvermeeuwen zijn zeer gewiekst en herkenden al snel de kleur van het busje.

Menig Leidenaar heeft de mond vol van biodiversiteit en een diervriendelijke stadsomgeving. Maar niet als het ten koste gaat van de nachtrust en een schoon straatbeeld. Ook de universiteit heeft klimaat hoog in het vaandel en pocht met een Green Office en andere duurzame initiatieven. Maar owee, als een zilvermeeuw besluit te nestelen op één van haar daken. In Leiden geldt dan al snel dat de enige goede meeuw een dode meeuw is, of liever nog een goed gefossiliseerde prehistorische voorouder, die met groot onthaal naar Leiden is gebracht en binnenkort een ereplaats krijgt in het nieuwe Naturalis.

In tegenstelling tot de panda (of de T-rex) past de meeuw zich eenvoudig aan in nieuwe situaties en volhardt hij in tijden van tegenspoed. Daarom is het de hoogste tijd voor een herwaardering van deze bijzondere vogel. De hofstad kan daarbij als lichtend voorbeeld dienen. Al in de zestiende eeuw geniet de ooievaar daar een voorkeursbehandeling. Zo stelt het stadsbestuur van Den Haag een riant bedrag beschikbaar om de ooievaars te voeren met paling en worden er verschillende broedplaatsen aangeboden.

Laten wij de meeuw uitroepen tot stadsdier van Leiden! Als de bewoners in de tropen kunnen leven met het kabaal van insecten, vogels en apen, dan kunnen wij best samenleven met nazaten van de nobelmeeuwen van Niko Tinbergen.

We kunnen nog een hoop van ze leren, schreef hij al in 1936, in De Levende Natuur. ‘Hoe langer we ons met de meeuwen bezighouden, hoe meer we te weten komen, maar hoe sterker we tegelijk voelen, hoe oppervlakkig onze kennis van hen toch eigenlijk nog is, en hoe weinig we het intieme leven van deze vogels nog begrijpen kunnen.’

Norbert Peeters universiteits­medewerker, studeerde archeologie en filosofie in Leiden. Vorig jaar verscheen zijn boek Botanische revolutie: De plantenleer van Charles Darwin.