Columns & opinie
Geen commentaar: Aap..Noot...Glucocorticoid
donderdag 6 april 2017

Een paar jaar geleden heb ik een goede gewoonte ontwikkeld. Bij elke wetenschapper die ik interview, eindig ik met dezelfde vraag: ‘Wat is de grootste misvatting die bij het gewone publiek leeft over uw vakgebied?’ Ongeveer de helft van de tijd levert dat alsnog iets op dat reuze bruikbaar is voor mijn artikel, en de rest van de tijd leer ik in elk geval nog iets leuks. 

Een van de mooiste antwoorden kwam van natuurkundige Daniël Geelen: ‘Als ik op een verjaardag vertel wat ik doe, zeggen veel mensen meteen dat ze het vast nooit gaan begrijpen. Onzin. Elk los stapje is best te snappen; het wordt pas moeilijk als je veel stapjes tegelijk moet zetten, of als iemand stapjes overslaat.’

Nu is Geelen een verrekt pienter baasje, zelfs voor een bijna gepromoveerd fysicus. Dingen snappen is voor hem meestal niet zo’n grote opgave. Toch heeft hij gelijk: ik heb een stuk of duizend wetenschappers geïnterviewd, en uiteindelijk kom je er altijd wel uit. Als het moet, kan de onderzoeker best iets uitleggen, en kan de leek het best begrijpen.

Het probleem is dat het meestal niet hoeft.

Nature bespreekt deze week een Zweeds onderzoek naar de leesbaarheid van zo’n zevenhonderdduizend biomedische artikelen, verschenen tussen 1881 en 2015. Op de methodiek valt wel wat te zaniken, maar de conclusie komt mooi overeen met wat u zelf ook al dacht: de leesbaarheid van de vakpers wordt steeds lager. 

Langere woorden, moeilijker zinnen, en vooral meer jargon. 

Dat gaat niet alleen over vaktermen, maar ook over woordjes als thereforesignificant en primary die in het wetenschappelijke boeventaaltje vaak en met een specifieke betekenis worden gebruikt. En juist van dat soort woorden zou je geen toename verwachten als de artikelen alleen maar moeilijker werden omdat de wetenschap steeds ingewikkelder wordt.

‘Goed schrijven gaat niet vanzelf. Je kan het mensen leren – maar dat gebeurt maar zelden. Bij gebrek aan goede voorbeelden doen jonge wetenschappers na wat er al in de vakbladen staat, en daar zien ze jargon en complexiteit als indicatie van wat als wetenschappelijke tekst geldt’, duidde Nature-columnist Philip Ball het probleem. En ja, het ìs een probleem, want slechte wetenschapsteksten maken onderzoek ontoegankelijker voor niet-wetenschappers. Als wel-wetenschappers onnodig veel tijd en moeite moeten steken in het doorgronden van hun collega’s, is dat ook zonde.

Als er al aandacht is voor schrijven, dan is dat vooral op de inhoud gericht. Hoe je ervoor zorgt dat je collega in een half uurtje klaar is met het lezen van je artikel, in plaats van in twee, daar lijkt maar bij weinig opleidingen ruimte voor. Hoe zou dat ook moeten? De docenten die goed schrijfwerk zouden moeten onderwijzen, kunnen zelf vaak ook niet schrijven.

Hier kan een andere journalistieke gewoonte uitkomst bieden: de eindredacteur from hell, een tekstnazi die inkort, driftig rode strepen zet en het trillende journalistje erop wijst dat hij of zij het veel beter kan. In onze kringen beter bekend als ‘een gewone eindredacteur’.

In de vakpers is de tekstverbeterende rol van de redacteur steeds kleiner geworden; zo klein dat de Zweden er nog maar net aan dachten om hem aan te stippen. Toch gaat ieder stuk erop vooruit met een eindredactioneel pak slaag. Hoog tijd dat vakbladen die meerwaarde weer leren bieden.

Bart Braun