Columns & opinie
Column: Flow en nachtmerries
donderdag 23 maart 2017

Iedere echte wetenschap veronderstelt, net als de kunst, een inwendige spanning. Die toont zich juist bij het schrijven en publiceren: enerzijds de onweerstaanbare drang om iets nieuws te scheppen en perfectie na te streven door de eigen argumentatie tot in de finesses van de formulering te nuanceren; anderzijds het los moeten laten voordat álles overtuigend gezegd is (dat lukt toch nooit) en zich met een hooguit voorlopig resultaat als flessenpost voor onbepaalde tijd bloot te stellen aan de uiteindelijk onbeheersbare receptie.

Sommige lezers begrijpen het niet, andere gaan expres op zoek naar fouten, weer anderen nemen het zomaar over (al dan niet met de correcte bronvermelding), velen kan het geen fluit schelen en slechts een enkeling ontwikkelt de gedachte vruchtbaar verder, misschien op een manier die men zelf nooit bedoeld heeft. De flow en de halve nachtmerries wisselen elkaar af, maar dat is helemaal niet erg en houdt je scherp: ‘Fail again, fail better.’

Wie strategisch omhoog probeert te komen door zuiver de consensus te bevestigen, zit immers intellectueel voorgoed gekooid op hetzelfde niveau, verkoopt zijn ziel en is zo’n carrière niet waard.

Desondanks blijft het een uitdaging om het beste te maken van wat men te vertellen heeft. Dat moet wel, want het behoort tot de mooiste voorrechten van een wetenschappelijk bestaan om geheel naar keuze een niche te creëren en niet louter de zaken af te hoeven handelen die toevallig op je bureau belanden.

Maar wie maximaal kapitaliseert op het ene ideetje dat zich ooit voordeed en dat dan ook op werkelijk elk congres en in elke bundel kwijt moet, wordt net zo oppervlakkig als degene die vlinderend van alles aanstipt zonder ook maar één ding serieus te doorgronden.

Het is daarom een natuurlijke tegenreactie om publiceren weleens vulgair te vinden en het ideaal te koesteren van de geest die alleen tegen zichzelf praat.

Dat betekent echter dat de kennis, die men gedurende jaren van lezen en denken verworven heeft, ontoegankelijk zou worden en men zelf een ster in de zin van ‘extremely far away and probably dead’, zoals in een cynisch stripje dat een geniaal iemand door wie ik me helemaal begrepen voel, recent met mij deelde.

Dilettanten, die van het betreffende specialisme veel minder afweten, zouden dan de dienst uitmaken. Dat laatste is ook na de zoveelste aanwijzing voor stagnatie en middelmaat in een bepaalde discussie ondragelijk, dus je kunt beter vrolijk doorwerken in de hoop dat het ooit iemand inspireert om nog verder te gaan.

Bij deze worsteling vind ik troost en toevlucht in de vorm ‘thema en variaties’. Het strookt tevens met mijn esthetische voorkeuren. De schetsen van Jeroen Bosch of Albrecht Dürer spreken me erg aan, en ook in de muziek is het me vanouds dierbaar.

Als student deed ik een paar jaar vrijwilligerswerk als organist in een psychiatrische kliniek. De speeltafel stond op de grond en de patiënten liepen ook tijdens de liturgie voortdurend naar mij toe om een praatje te maken of me aan te raken.

Prima, maar voor iemand wiens gehoor altijd beter is geweest dan zijn techniek was literatuurspel onder deze omstandigheden slechts beperkt mogelijk en kwam het vaak neer op geïmproviseerde variaties op bekende koralen.

Het bleek de beste voorbereiding op mijn huidige baan (al zijn de verhalen van sommige managers die nu verward rondlopen, duidelijk minder logisch en staan ze verder af van de werkelijkheid dan toen in de psychiatrie).

Het idee is namelijk om van een helder afgebakend gebied, dat men na vele inspanningen enigszins beheerst, steeds verschillende aspecten te belichten, nieuwe vragen te stellen en de details telkens op een andere manier te doordenken, maar nooit hetzelfde twee keer te publiceren.

Zo raken gerijpt vakmanschap en de frisheid van een nieuw impuls in een evenwicht en omzeilt men enkele van de ergste gevaren van een gevestigde positie: afmatting, voorspelbaarheid van de resultaten en een derivatief publicatiebeleid dat uitsluitend drijft op eerder eigen werk.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde