Achtergrond
De Rambo van de VOC
Hoewel hij het met de waarheid niet altijd even nauw nam, is het dagboek van de Zwitserse VOC-officier Elie Ripon toch van historische waarde.
donderdag 16 maart 2017
Het kasteel van Batavia, door Andries Beeckman, circa 1656.

Door Vincent Bongers ‘De Spaanse kapitein Diego de Fonte viel mij onstuimig aan. Wij streden geruime tijd. Tot de haak van zijn hellebaard brak, langs de mijne gleed en mij in de buik trof, zodat de ingewanden mij tot aan de dijbeen bungelden. Ik sprong weer op en gaf hem een slag onder zijn helm en doorkliefde hem de strot, waardoor hij ter aarde stortte. Ik trok mijn sabel en sloeg hem het hoofd af.’

Zo beschreef Elie Ripon in 1621 de hevige strijd die de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) op de Molukken voerde met de Spanjaarden.

Ripon was een Zwitserse huurling die drie jaar eerder in dienst van de VOC was getreden en diende onder Jan Pieterszoon Coen, de beruchte gouverneur-generaal en stichter van Batavia. Zijn dagboek, dat de periode 1618-1626 beslaat, is onlangs in het Nederlands gepubliceerd door emeritus hoogleraar geschiedenis Leonard Blussé en Jaap de Moor, oud-docent van de Universiteit Leiden en tegenwoordig onderzoeker bij de sectie militaire geschiedenis van de Landmacht.

Het is wel oppassen geblazen met de beweringen van de kapitein. Hij zuigt nog wel eens wat uit zijn duim. Een bezoek aan de berg Ararat, bijvoorbeeld, waar hij resten van een schip vindt, maar er niet van overtuigd is dat die daadwerkelijk aan de Ark van Noach toebehoren. Ook spot hij reuzen op een eiland, en beweert hij dat een

slavin op de Molukken die verkracht is door een aap, negen maanden later ‘twee monsters had voortgebracht; half aap, half mens.’ Maar veel wat Ripon schrijft sluit juist weer wel aan op andere bronnen die de historici tot hun beschikking hebben.

Oren afsnijden

De memoires van de officier zijn ‘geen lectuur voor weekhartigen’, aldus de historici. De body count is enorm hoog en het geweld extreem. Als Ripon op Java op gewapende lieden stuit die vee van de Compagnie hebben gestolen, jaagt hij ze met zijn mannen haast allemaal over de kling. ‘Daarna liet ik het rechteroor van de vijand afsnijden, omdat de hoofden te zwaar waren om naar de stad te vervoeren.’ De contente gouverneur-generaal geeft de soldaten vervolgens een premie per oor.

Maar Ripon is niet steeds in Rambo-modus. Hij neemt ook uitgebreid de tijd volkeren en de natuur te beschrijven. Zo verwondert hij zich over een enorme wurgslang van wel 45 voet op de Banda-eilanden. Als het lukt het beest te doden vindt Ripon een net opgepeuzeld een wild zwijn én de resten van zijn hond terug in de ingewanden. Zowel het zwijn als de slang eindigen in de kookpot.

Speciale aandacht heeft hij voor de amoureuze activiteiten van dames. De vrouwen op Timor zijn ‘erg mooi en blank’, noteert hij. ‘Ze zijn zo vrijpostig dat zij de (VOC)-mannen vragen met hen naar bed te gaan in ruil voor een naaldje of een stukje koraal. Ze zijn erg dol op kloeke kerels.’ Zijn conclusie: ‘Het is het verfoeilijkste land dat ik ben tegengekomen in deze contreien.’

Op het eiland Formosa, het huidige Taiwan, krijgt Ripon een slaapplek aangeboden. De hoofdman stelt voor een vrouw te leveren die als matras zal dienen. Dat gaat de kapitein te ver en hij kletst zich daar onderuit.

Bloedende walvis

De avonturen van Ripon beginnen ver van de tropen. Hij gaat eerst naar het eiland Spitsbergen om daar de walvisvaart te volgen. Maar als hij ziet hoe een bloedende walvis met de staart een sloep versplintert, waarbij een van de jagers omkomt, heeft hij er genoeg van. ‘Ik wenste me op de hoogste berg in Zwitserland.’

Hij besluit naar Indië te vertrekken en monstert aan op het VOC-schip ‘Delft’. En route schrijft hij over vliegende vissen – ‘die prima smaken’ – en het kapen van een Portugese pinas. Na een fel gevecht worden de Portugezen verslagen. Met gevangenen en kostbare gestolen handelswaar aan boord zet de Delft koers naar Kaap de Goede Hoop, de pleisterplaats richting de Oost.

Als de ankers in Zuid-Afrika weer gelicht worden, vergiftigen de gevangenen het drinkwater van de bemanning met een plant die ze op de Kaap hebben aangetroffen. De zeemannen gaan trippen en beweren dat de zee ‘een grote weide was’. ‘Zet hem op!’ daagden ze elkaar vervolgens uit. ‘Wie is het eerste aan land?’ Het lukt echter om de Portugese ‘belhamels’ in de kraag te grijpen en een ramp af te wenden. De samenzweerders helpen ze ‘naar de andere wereld door ze in zee te gooien’.

Welgemikt schot

Eenmaal in Indië gaat het er hard aan toe in de gevechten tegen de Javanen. Als er een kanon ontploft, beschrijft Ripon droogjes dat de hoed van zijn hoofd wordt geblazen. ‘Een andere brok van het kanon rukte mijn rapier (een zwaard, red.) van mijn zijde.’ Het rondvliegende steekwapen ‘beroofde een slaaf naast mij van zijn arm, waarop hij dadelijk overleed’.

Het dagboek werpt nieuw licht op de totaal mislukte bestorming van het Portugese fort op Macau, tegenwoordig Chinees grondgebied. De lezing was dat een welgemikt schot van een jezuïet het Hollandse kruit deed ontploffen, met als gevolg chaos en veel doden. Maar volgens Ripon gaat de munitie de lucht in door een ‘onhandige’ actie van een Japanse huurling. 

De VOC-soldaten moeten zich vervolgens het vege lijf zien te redden. ‘Ik sprong in het water en zwom naar de sloep. De kogels floten om mij heen als hagel’, schrijft Ripon. Dit alles nadat hij nog even snel een Jezuïetenpriester heeft doorboord. Want zelfs op de vlucht gaat het moorden door.

Leonard Blussé en Jaap de Moor

De lotgevallen van Elie Ripon in dienst

van de VOC (1618-1626) Prometheus,

304 pag., € 24,95