Columns & opinie
Opinie: Waarom ik niet in elfjes geloof
Volgens Arjen Lubach is het christendom gelijk aan ieder willekeurig elfjes-geloof. Hoogleraar natuurkunde Tjerk Oosterkamp legt uit waarom hij zijn ratio graag aanvult met religieuze aannames.
donderdag 9 maart 2017
Presentator Arjen Lubach (rechts) tijdens het debat in de Pieterskerk met ChristenUnie-lijsttrekker Gert-Jan Segers (midden). Gespreksleider en rector magnificus Carel Stolker (links) kijkt toe. Foto Phil Nijhuis/Hollandse Hoogte

Arjen Lubach werd in Mare 20 (‘Buiten bereik van kinderen houden’, 23 februari) geïnterviewd vanwege het debat tussen hem en Gert-Jan Segers over de rol van religie in de samenleving op 27 februari. In een volle Pieterskerk vergeleek hij het christelijke geloof met het geloof in elfjes: ‘Onzin is onzin, het valt allebei niet te bewijzen.’

In Mare zei Lubach: ‘In algemene zin verontrust het me dat er mensen zijn die ik verdenk van enige intelligentie, toch in staat blijken hun ratio aan de kant te schuiven als het gaat om totaal willeke urige religieuze aannames.’

Het deed me terugdenken aan een eerdere discussie rondom de vraag of een promovendus God mag bedanken in zijn of haar proefschrift. De universitaire woordvoerder gebruikte daarvoor toen als rechtvaardiging dat als je promovendi zou toestaan God te bedanken dat ze dan in de toekomst wellicht ook hun goudvis zouden kunnen gaan bedanken. En daarom moest deze ouderwetse traditie maar worden verboden.

Lubach geeft mijns inziens blijk van onderschatting van het belang van religie of in elk geval het belang van religieuze concepten in onze samenleving. Religie heeft een onmiskenbare rol ten goede gespeeld in de westerse geschiedenis. Ik denk daarbij aan het ontstaan van ziekenhuizen, de omgang met minderheden en de oorsprong voor de universele verklaring van de rechten van de mens.

Volgens Lubach kan de manier waarop mensen met elkaar wensen om te gaan prima onderling geregeld worden zonder daar religieuze concepten bij te halen. Dat lijkt me op z’n minst problematisch. Na de pauze werd Lubach de vraag gesteld welke alternatieve bron voor moraliteit aangeboord kan worden door iemand die niet terug wil grijpen op een religieuze traditie die voortkomt uit wat gelovigen al duizenden jaren als goddelijke openbaring ervaren.

Hij hoopte dat een soort van democratisch proces zou helpen bij het komen tot onderlinge afspraken, maar moest toegeven dat, als het einde van de Tweede Wereldoorlog anders had uitgepakt, dat het dan inderdaad jammer voor hem was geweest, omdat hij het dan helaas niet eens was geweest met de meerderheid.

Meerderheden bieden geen uitkomst als het op moraal aankomt. Bij samenlevingen die hebben geprobeerd om op areligieuze grondslag samen te leven moet ik denken aan het Rusland van Stalin, het Duitsland van Hitler of het China van Mao. Daar word ik niet blij van.

Mocht Lubach mij verdenken van enige intelligentie, dan wil ik graag uitleggen waarom ik het niet gek vind om mijn ratio aan te vullen met religieuze aannames, die ik niet op dezelfde manier kan bewijzen als de aannames waarmee ik mijn natuurkundige experimenten te lijf ga.

Allereerst lukt het mij niet om op basis van natuurwetenschap onderscheid te maken tussen goed en kwaad, terwijl ik dat onderscheid wel dringend nodig heb. Het christendom presenteert daarbij een aantal elementen die zeer onderscheidend zijn ten opzichte van een elfjes-geloof of de nieuwe religie van het Vliegend Spaghettimonster.

Het geeft mij een rijker begrippenkader dan welke andere religie ook. Het maakt het voor mij mogelijk om op nieuwe manieren na te denken over mijn eigen beperkingen of over ziekte en verlies.

Uit het christendom komt een beeld van een dienende God naar voren dat in schril contrast staat met de meer gangbare godsbeelden van ‘onze God is kampioen en dat moeten wij ook zijn’. Dat bedenkt geen mens. Mijn geloof in dit verhaal ruil ik niet graag in voor een geloof in de mening van de meerderheid of voor een geloof in de gedachte dat weldenkende mensen onderling welwillende afspraken zouden moeten kunnen maken.

Maar een belangrijkere reden om vast te houden aan mijn geloof, belangrijker dan de quasi-rationele overwegingen die ik hierboven aanvoer, is het feit dat mijn religie een belangrijk onderdeel is van mijn identiteit.

Een identiteit waar ik niet rationeel voor heb gekozen. Ik ben erdoor gegrepen, het zit in mijn persoonlijkheid en daarom is het iets dat ik niet eens los kan laten. Het maakt ook dat ik mijn kinderen niet onchristelijk kan opvoeden, net zomin als dat ik mijn kinderen een Franse opvoeding zou kunnen geven. Ik ben immers geen Fransman.

Geloof is slechts ten dele een rationele keuze en voor ongeloof geldt dat vermoedelijk ook. Daarom verwacht ik ook niet dat een niet-religieuze persoon zomaar van de ene op de andere dag kan besluiten om zijn of haar wereldbeeld te laten kleuren door een religieuze openbaring.

Hoe dan ook raad ik iedere student aan om na te denken over de wortels van zijn of haar normen en waarden. Academische vorming bestaat immers uit veel meer dan het absorberen van kennis of het opdoen van vaardigheden.

Juist een algemene universiteit zoals die van Leiden is een geschikte plek voor studenten om kennis te maken met diverse denkwijzen rondom levensbeschouwing en deze niet op voorhand gelijk te schakelen met een elfjesgeloof of een goudvis.

Tjerk Oosterkamp is hoogleraar experimentele natuurkunde