Studentenleven
Column: Rust
donderdag 23 februari 2017

Op mijn knieën zit ik voor de wasmachine. Rechts van me staat een teiltje, met daarin warm water, zeep en zo’n gele schoonmaakdoek. Ik begin bij de achterkant van de trommel en werk langzaam naar buiten toe, tot ik bij de rubberen rand ben aangekomen.

Als ik de doek langs de gleuven van de rubberen rand haal, komt er een stinkende, drab vanaf. Een donkerkleurig mengsel van water, wasmiddel- en verzachter, haren en stof.

Het zou een geruststellend excuus zijn geweest als ik had gezegd dat de machine er al ruim tien jaar staat en nog nooit is schoongemaakt, maar de waarheid is een stuk viezer.

Het apparaat staat er nog maar een paar maanden. Terwijl ik denk aan hoe vies het vorige exemplaar wel niet was geweest (die heeft rond de milleniumwisseling zijn intrede gedaan), probeer ik mezelf ervan te weerhouden niet al mijn kleding in één keer weg te gooien.

Ik kom uit een lange lijn van neuroten: we slapen niet lekker als er nog vieze vaat op het aanrecht staat. We schuiven nog snel even een onderzetter tussen je glas en de tafel als je wat komt drinken. We vinden het prettig als alle wasknijpers aan het droogrek dezelfde kleur hebben, of toch in ieder geval per kleur op het rek zijn gezet.

Die dingen zorgen voor kalmte in het hoofd.

Op de één of andere manier hebben die neuroten-genen beide ouders overgeslagen en groeide ik op in een chaotisch huishouden, wat velen zouden bestempelen als ‘een gezellig rommeltje’. Over die benaming valt te twisten, maar het heeft er in ieder geval voor gezorgd dat ik enigszins voorbereid was op de chaos die een studentenhuis met zich meebrengt. Sterker nog, ik woonde ooit alleen in een studio die ik zo steriel kon houden als mijn hygiënische hartje begeerde, en dat vond ik vooral heel ongezellig.

Als ik eindelijk klaar ben met het schoonmaken van de wasmachine en een zeikerig berichtje in de WhatsApp-groep van het studentenhuis heb geplaatst, besluit ik dat de dag erop zit. De schoonmaakdoek, die inmiddels niet meer geel is, gooi ik in de vuilnisbak. Het water spoel ik door de gootsteen.

Wanneer ik enigszins vermoeid de laatste spullen in mijn kamer wil opruimen, gaat het fout. Het bord waar ik vanochtend nog van heb ontbeten, valt uit mijn handen, en sneuvelt in scherven op de grond.

‘Hoef je hem ook niet af te wassen!’ stelt een huisgenoot mij gerust. Maar er is geen rust. Nu heb ik namelijk drie diepe borden, in plaats van vier. Op het eerste gezicht lijkt dat geen probleem: in die tijd dat ik op mezelf woon heb ik nog nooit alle vier de borden tegelijkertijd gebruikt. Maar dat probleem is er wel. Ik heb namelijk van alle servies en bestek vier of twee exemplaren. Drie kan niet.

Morgen ga ik om een nieuw bord. Morgen om rust.

FEMKE BLOMMAERT is student taal­wetenschap