Columns & opinie
Column: Het verschrikkelijke postdocbesef
donderdag 16 februari 2017

Mijn jaar als postdoc in Amerika begint zo langzaamaan ten einde te lopen. Dat confronteerde mij met de eeuwige postdocvraag: wat nu?

Er zijn natuurlijk meerdere paden te bewandelen: bij mijn huidige professor bedelen om een contractverlening. Solliciteren op een echte 9-tot-5-kantoorbaan. Alle business cards die ik de afgelopen jaren had verzameld gebruiken voor een epische orgie van open sollicitaties. Bij mijn ouders intrekken en computerspelletjes spelen tot ze me over een jaar of vijf wanhopig op straat gooien.

Al deze equivalent aantrekkelijke opties heb ik overwogen.

Helaas, de meest voor de hand liggende mogelijkheid was al gelijk van tafel: mijn professor is al jaren officieel met pensioen en gaat er dit jaar ook echt mee ophouden.

De rest van de afdeling wachtte gespannen af of ze ook zonder bekende naam een gigantische beurs zouden krijgen. Zo niet, dan lag iedereen op straat; zo ja, dan kon ik nog een paar jaar blijven.

Helaas zou de beslissing pas een paar maanden na mijn vertrekdatum vallen. En dan is er nog Trump, die niet het beste voor heeft met het budget dat nu nog naar de Amerikaanse wetenschap gaat.

Een baan buiten de wetenschap dan? Op zich niet verkeerd. Niet meer in het weekend werken, en eindelijk een beginnetje maken aan het afbetalen van mijn studieschuld.

Maar ik ben de afgelopen jaren veel te specifiek opgeleid om iets commercieel nuttigs te kunnen. Stel dat mijzelf verkoop als algemeen wetenschappelijk opgeleid, dan heb ik nog geen enkel idee waar ik zou moeten beginnen. En straks verwacht men nog dat ik daadwerkelijk om negen uur op kantoor verschijn. Of nog erger, dat ik ‘representatieve kleding’ draag. Mooi niet.

Nee, ik had een prachtig plan.

Ik zou mijn kleine collectie business cards inzetten. Ik zou naar conferenties gaan, prachtige presentaties geven en bij de borrels aan iedereen verkondigen dat ik een baan nodig had, dan zou het balletje vast gaan rollen. Netwerken.

Resultaat: heel veel hele en halve afwijzingen. Een halve afwijzing is zoiets als ‘oh wat leuk, schrijf maar een uitgebreid onderzoeksvoorstel, dan gaan we het ergens indienen en dan is er misschien een kans dat het ooit wordt gehonoreerd.’  De woorden ‘misschien’ en ‘ooit’ worden dan vaak net iets langzamer uitgesproken.

Daarmee kwam het verschrikkelijke postdocbesef: ik ben best goed in wat ik doe, maar dat zijn al mijn wanhopige postdoccollega’s ook. Sterker nog, de meeste zijn uitstekend.

Tijdens de lunch praat ik regelmatig met een wiskundig genie dat tachtig sollicitaties de deur uit heeft gedaan, met vooralsnog geen enkel resultaat. Dito alle andere postdocs die op zoek zijn naar iets nieuws.

Kortom, het was hopeloos. Ik had de nieuwste versie van het fantastische spelletje Civilization al aangeschaft. Plots kreeg ik bericht uit Nederland. Niet een officieel bericht, op mooi briefpapier. Of een telefoontje. Nee, een WhatsApp berichtje, van mijn PhD-begeleider. Of ik even wilde skypen. Een paar uur later had ik een baan aangeboden gekregen. Als assistent professor, terug in Leiden bij het Centrum voor Milieuwetenschappen in Leiden. Ik mocht er twee dagen over nadenken.

Zo was ik van de een op de andere dag getransformeerd van wetenschapsbedelaar tot wetenschapper. Wat een opluchting. Niet zomaar een baan, maar een droombaan. Met een eigen onderzoekslijn, en zelfs wat promovendi.

Wat zegt mijn ervaring over hoe het systeem werkt? Wat zou een andere postdoc of promovendus hiervan kunnen leren? Helemaal niets. Het is willekeur, volstrekte willekeur. Chaos. Het leven heeft geen betekenis. Ik heb geen idee waarom dingen gebeuren. Het zal wel. Ik heb er zin in.

Benjamin Sprecher is postdoc in Yale, en begint binnenkort als assistent professor bij het Centrum voor Milieuwetenschappen in Leiden