Wetenschap
Het beloofde land ligt braak
Honderden Nederlandse boeren emigreerden in de jaren vijftig en zestig naar Zimbabwe. De meesten zijn nu verjaagd door geweld en landonteigeningen.
donderdag 24 november 2016
Landarbeider Senzekwa werkte net als zijn ouders en grootouders op de boerderij Manicaland, in Zimbabwe, toen hij bij een landonteigening door war veterans werd verjaagd. Foto Robin Hammond/Hollandse Hoogte

Door Marleen van Wesel ‘Nederlandse boer in Zimbabwe neergeschoten’, kopten Nederlandse media in december 2012. Tabaksteler Piet Zwanikken voelde de kogel brandend door zijn neus gaan. ‘Mijn veertienjarige zoon stond een paar meter achter me, de kogel ging een paar millimeter langs hem heen’, zegt hij in We moeten gaan, het boek dat journalist en schrijver Marnix de Bruyne over Nederlandse boeren in Zimbabwe schreef. Donderdag vertelt De Bruyne over hun verhalen bij het Afrika-Studiecentrum.

Enkele duizenden Nederlanders trokken eind jaren vijftig, begin zestig naar Zimbabwe, toen nog Zuid-Rhodesië genaamd. Honderden gingen in de landbouw werken. Tegenwoordig zijn er nog een handvol over. De meeste blanke boeren zijn verjaagd door zogenoemde oorlogsveteranen, de war vets. ‘Ik ken er nog vijf, die bovendien niet allemaal meer eigenaar zijn van hun oude boerderij’, zegt De Bruyne. Dat laatste geldt inmiddels ook voor Zwanikken. ‘Hij zag zich uiteindelijk genoodzaakt om samen te werken met degene die opdracht gaf om hem te beschieten, uit economische redenen. Hij heeft al zijn trots en woede opzij moeten zetten.’

De Zuid-Rhodesiëgangers vormen een klein onderdeel van de 409.000 Nederlanders die tussen 1947 en 1963 emigreerden, met name naar Canada, Australië en de Verenigde Staten. De Bruyne: ‘De regering probeerde actief een groot deel van de bevolking weg te krijgen, met wekelijkse radiopraatjes. Vier procent migreerde. Zelfs uit het platgebombardeerde Duitsland vertrokken niet zoveel mensen.’

Nederland kampte na de oorlog met grote tekorten op de arbeids- en woningmarkt. ‘De industrie lag nog plat, de Duitse afzetmarkt was nog niet beschikbaar en de infrastructuur had veel meer te lijden gehad dan ik gedacht had.’ 18 Procent van de landbouwgrond kon door onderwaterzettingen voorlopig niet bebouwd worden en 14.000 boerderijen waren op z’n minst zwaar beschadigd, is te lezen in zijn boek. Intussen was er een babyboom én werden 330.000 Nederlands-Indiërs gerepatrieerd. Wie wilde emigreren, werd het daarom niet moeilijk gemaakt: vaak werd zelfs de overtocht betaald. Bij de Rijks Psychologische Dienst in Leiden werd daarvoor wel even getest of iemand ‘emigrabel’ was. ‘Het was een soort uitburgeringscursus’, vertelt De Bruyne. ‘Een van de succesvolste boeren die ik ben tegengekomen, had die test trouwens niet gehaald.’

Naar Zuid-Rhodesië vertrokken relatief veel mensen uit Nederlands-Indië. ‘In het benauwde en koude Nederland voelden ze zich niet thuis. Met hun kennis, bijvoorbeeld van tabaksplantages, was de Britse kolonie Zuid-Rhodesië een van de weinige opties.’

In 1955 gingen de eerste rechtstreekse ‘emigrantenvluchten’ van KLM naar Zuid-Rhodesië. ‘Niet alleen boeren vertrokken, ook metselaars en spoorwegmedewerkers bijvoorbeeld’, vertelt De Bruyne. De meeste boeren uit zijn boek gingen niet meteen zelfstandig aan de slag. ‘Ze kwamen in loondienst. Het waren de gelukszoekers van toen. Ze konden van de ene op de andere dag op straat staan, of hun vrouw nu zwanger was of niet. Dat gebeurde ook. Ik stel me zo voor dat de migranten uit Nederlands-Indië toch een beetje de onafhankelijken van geest waren, wat gebotst moet hebben met de Britse stiff upper lip.’

In 1965 werd een eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring uitgeroepen. Een jaar later woonden er nog 1255 Nederlanders in Rhodesië, de helft van het aantal van een jaar vóór de onafhankelijkheidsverklaring.

Het boek van De Bruyne gaat vooral over degenen die bleven. ‘Zij hadden het land omarmd als hun nieuwe vaderland. Sommigen streden mee met de paramilitaire Police Anti Terrorist Unit (PATU) van het blanke minderheidsbewind en hebben daadwerkelijk zwarte strijders doodgeschoten. Ze vochten mee in een koloniale oorlog. Andere standpunten hoorden ze niet, want ze leefden in hun blanke biotoop en er was een strenge censuur.’

In 1980 kwam Robert Mugabe aan de macht, de huidige president. ‘Aanvankelijk hield hij verzoenende toespraken. Hij beloofde dat er geen wraakacties zouden komen. De zwarte strijders hadden zich evenmin zachtzinnig gedragen.’ Zo sprak hij voor zijn boek de weduwe Willy Oostindiën, die haar man tijdens de guerrillaoorlog verloor door een landmijn. Ze bleef met haar kinderen op de boerderij, en runde later met haar tweede man nog een ander boerenbedrijf.

‘De eerste vijftien jaar na 1980 was het relatief rustig. In de jaren negentig kwamen er zelfs weer nieuwe Nederlandse migranten: de bloemenkwekers. Vanwege het klimaat, en ook vanwege de simpelere regelgeving en de lage lonen’, vertelt De Bruyne. ‘Later groeide de corruptie, verslechterde de economie en ging een beweging van war vets zich roeren, die het land van de blanke boeren opeisten.’

Toen hij Willy Oostindiën voor het eerst ontmoette, woonde ze nog op haar boerderij. ‘Als een van de weinige Nederlanders. Er kwam een ‘clown’, zoals ze hem noemde, een brief overhandigen, met bewijs dat hij haar boerderij mocht overnemen, maar daarover maakte ze zich totaal geen zorgen. In de twee jaar die volgden werd de dreiging steeds serieuzer. Ik was uiteindelijk bij de rechtszitting waarin ze haar boerderij verloor. Wat wrang is: vorig jaar is ze verjaagd, waarna haar land braak lag. Dit jaar is er een enorme droogte. Juist haar land barstte van het water, ondergronds. Daar hád dit jaar maïs verbouwd kunnen worden.’

Of het initiatief van de bezettingen en de landonteigeningen oorspronkelijk van de oorlogsveteranen zelf kwam, of al vanaf het begin van de regering, wordt betwist. ‘Ik denk dat het initiatief bij de war vets lag, maar dat Mugabe het heeft omarmd, om de oppositiepartij uit te schakelen. En dat heeft gewerkt, in combinatie met verkiezingsfraude en geweld. Hij bleef aan de macht, maar voor de economie was het slecht. Het land kwam in een neerwaartse spiraal, waar het nog niet uit is.’

‘De tabakssector was na 2000 helemaal ingestort. Om tabak te verbouwen moet je jaarlijks veel geld investeren, in mensen, kunstmest en pesticiden, wat je bij de oogst terugverdient. De nieuwe zwarte boeren kregen echter geen leningen. Banken accepteerden hun land, dat met een pennenstreek was onteigend, niet als onderpand. De vraag naar kwaliteitstabak was echter zo groot, dat Chinese opkopers in dat gat gesprongen zijn. Het volume van de tabaksteelt is inmiddels weer opgekrabbeld naar het niveau van 2000, maar maïs en graan wordt tegenwoordig geïmporteerd. Onder meer uit Zambia, waar het wordt verbouwd door verjaagde blanke Zimbabwanen.’

Van Zuid-Rhodesië naar Zimbabwe

Rhodesië was een Britse kolonie in Afrika, genoemd naar avonturier en zakenman Cecil Rhodes. Zijn British South Africa Company bestuurde de gebieden sinds het einde van de negentiende eeuw. In 1923 kregen Noord-Rhodesië (het huidige Zambia) en Zuid-Rhodesië (Zimbabwe) relatief veel zelfbestuur. Twintig jaar later vormden de gebieden samen met Nyasaland (Malawi) de Centraal-Afrikaanse Federatie, om tien jaar later uiteen te vallen. Nederland stopte toen, in 1963, de in 1955 gesloten emigratieovereenkomst. In 1964 werden Malawi en Zambia onafhankelijke staten. Zuid-Rhodesië noemde zich voortaan Rhodesië, geleid door premier Ian Smith. In 1965 roept zijn regering eenzijdig de onafhankelijkheid uit. In de jaren die volgden is er een internationale handelsboycot tegen Rhodesië, omdat Smith de zwarte meerderheid weigerde stemrecht te geven. Na een bloedige guerrillastrijd wordt Robert Mugabe in 1980 premier van het land dat voortaan Zimbabwe heet. Sinds 1987 is hij president.

Tropische Landbouw-corpsballen

De scholing van jonge Zuid-Rhodesiëgangers gebeurde voornamelijk op de Rijks Hogere School voor Tropische Landbouw in Deventer. ‘Het was niet zo’n grote school, maar er was een corps én nog een studentenvereniging, waarvan de zogenaamde knorren lid waren. Daar werd behoorlijk op neer gekeken, tot in Rhodesië toe’, vertelt De Bruyne. ‘De ontgroening van de eerstejaars; de klooien, in hun badmutsen, was een vast onderdeel van het straatbeeld van Deventer.’ Het Deventer Landbouw Corps, Nji Sri heette de vereniging, genoemd naar de Indische godin van de rijst. Sommige boeren die De Bruyne sprak zijn nog altijd betrokken bij de reünistenvereniging. ‘Daar klinken nog de liederen van toen.’ De vereniging zelf bestaat ook nog, maar is inmiddels verhuisd naar Wageningen, net als het hogere landbouwonderwijs.