Wetenschap
Op jacht naar Hitlers bom
Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog had natuurkundige Sam Goudsmit een belangrijke opdracht: ontdekken of de nazi’s een atoombom hadden. Vlak achter de geallieerde troepen zocht hij naar sporen.
donderdag 17 november 2016
Samuel Goudsmit (aan het stuur) in Amerikaanse legerjeep. Duitsland, 16 april 1945

‘Natuurkunde was altijd al een belangrijk vak voor natuurkundigen, maar vóór 1940 vonden de pers, het publiek, de regering en het leger de natuurkunde ver ondergeschikt aan het verzamelen van postzegels.’ Aldus de Nederlandse natuurkundige Sam Goudsmit in zijn laatste redactionieel in Physical Review Letters, het blad dat hij oprichtte.

Twee jaar voor 1940 hadden de Duitsers Otto Hahn en Lise Meitner ontdekt dat als je een uraniumatoom maar op de juiste manier treitert, het uit elkaar valt in kleinere stukjes en een hoop energie. Niet veel later zonk het in dat je op die manier een geweldig krachtig explosief zou kunnen maken: een atoombom. Dat was interessante kennis, want de Tweede Wereldoorlog stond voor de deur. Op 1 september 1939 viel Hitler Polen binnen.

De oorlog eindigde nadat de Amerikanen twee atoombommen op Japan hadden gegooid. Er vielen meer dan honderdduizend doden tijdens de explosies, en er zouden nog meer stralingsdoden volgen: de tijd van postzegels verzamelen was definitief voorbij.

Voor de oorlog was Duitsland wat Amerika na de oorlog was: het land met het allersterkste leger, en de beste wetenschap. De Duitsers hadden ook nog eens een voorsprong in de race om het atoomwapen, omdat de eerste ontdekkingen in hun land waren gedaan. De Amerikanen hadden dus alles op alles gezet om zo snel mogelijk een atoombom te maken, en zaten in nagelbijtende spanning: wat als Duitsland eerder klaar was? Hoe lang nog tot er paddenstoelwolken boven Londen en Moskou hingen? Om dat uit te zoeken, hadden ze Sam Goudsmit ingezet.

Goudsmit was niet betrokken bij het Amerikaanse atoomproject en kon dus gemist worden, maar hij was wel natuurkundig genoeg om te weten wat hij moest zoeken. Hij sprak vier talen en belangrijker: hij kende veel van de Duitse atoomonderzoekers persoonlijk.

Dat was al zo sinds zijn Leidse studententijd. Zijn promotor, Paul Ehrenfest, was een geweldige netwerker, en in zijn huis aan de Witte Rozenstraat kwam de crème de la crème van de vooroorlogse natuurkunde bijeen. Belangrijke theoretici als Einstein, Fermi, Bohr en Dirac, maar ook Robert Oppenheimer, de latere vader van de Amerikaanse atoombom. En Werner Heisenberg, die het Duitse atoomproject zou leiden.

In dat gezelschap kreeg de piepjonge Goudsmit kilo’s respect, omdat hij samen met zijn studiegenoot George Uhlenbeck het idee van elektronenspin had gelanceerd. Als je aanneemt dat elektronen zich gedragen alsof ze om hun as draaien, vallen ineens allerlei raadsels van de quantummechanica op hun plaats. Goudsmit en Uhlenbeck zouden er later allemaal belangrijke natuurkundeprijzen mee winnen. Goudsmit promoveerde, emigreerde naar Amerika om een bestaan als natuurkundeleraar in de provincie te ontlopen, en bleef netwerken.

En zo kon het gebeuren dat hij in 1944 vlak achter het geallieerde front aanrijdt, als wetenschappelijk hoofd van de zogeheten Alsos-missie. De lijken liggen nog op straat, en in de verte rommelt de artillerie. Hij is op zoek naar sporen van Hitlers atoombom in het algemeen, en Heisenberg in het bijzonder.

In Brussel ontdekt hij dat de Duitsers hun voorraden van het radioactieve thorium naar Duitsland hebben vervoerd. Daar zou je, in theorie, splijtstof mee kunnen maken. En de Duitsers hebben véél thorium: honderden tonnen. Wat voor plannen hebben ze wel niet? Na wat speurwerk blijkt dat het spul bedoeld was om radioactieve tandpasta van te maken, die de tanden zou bleken.

In het kantoor van Heisenberg in Hechingen vinden de Amerikanen een foto waar Goudsmit en Heisenberg samen lachend opstaan, een aandenken aan een eenvoudiger tijd. Als de Duitsers zelf iets later wordt gearresteerd, wordt de schaal van het Duitse atoomproject duidelijk. Er was een atoombomplan, en de nazi-autoriteiten namen het bloedserieus, maar vergeleken met het Amerikaanse Manhattan Project stelde het niks voor.‘Het is eerder gebrek aan visie van de wetenschappers die ze parten heeft gespeeld. Als zij meer steun hadden gevraagd, hadden ze het zeker gekregen’, zou Goudsmit later schrijven. ‘Een groep uitstekende wetenschappers die kernsplijting sinds 1939 volledig uit hun handen hebben laten glippen’, vat wetenschapsjournalist Martijn van Calmthout het beeld samen in zijn vorige maand verschenen biografie. ‘Ze leefden in de veronderstelling dat ze alle tijd hadden; de Amerikaanse wetenschap stelde immers weinig voor.’

Goudsmit zal de oorlog nog lang met zich meedragen. Zijn ouders zijn vergast is Auschwitz, zijn vakgenoten opgesplitst in goed en fout. Ook zal hij zich uitvoerig buigen over de vraag waarom Heisenberg faalde waar Oppenheimer en co succes hadden. Het wegtreiteren van Joodse natuurkundigen als Einstein, Meitner en vele anderen hielp natuurlijk niet, en het feit dat veel jonge fysici naar het slagveld in plaats van het lab werden gestuurd al evenmin.

Maar het belangrijkste, in Goudsmits optiek: wetenschap gedijt alleen goed in een open klimaat, en niet in een regime waar loyaliteit aan de baas belangrijker is dan de feiten. Heisenberg is het er overigens niet mee eens: Duitsland had gewoon niet de juiste spullen in huis, meent hij.

In de jaren zeventig verzet Goudsmit zich, zoals veel Amerikaanse wetenschappers, tegen de Vietnam-oorlog. Die berooft Amerika van een hele generatie talent, en zuigt geld en aandacht weg van de echte problemen van het land. In een interview met De Haagse Post verzucht hij: ‘Ik ben opgegroeid vóórdat de natuurkunde ook maar iets met defensie te maken had. De wetenschap was toen iets goeds, zoals muziek of een schilderij. Net als een Rembrandt of een Mondriaan was wetenschap iets waardevols. Daar ben ik nu niet meer zo van overtuigd.’

Eind 1978 overlijdt Sam Goudsmit, fysicus, natuurkunde-spion en redacteur, aan een hartaanval. Hij heeft ook zijn lichaam ter beschikking gesteld van de wetenschap, blijkt uit zijn testament.

Martijn van Calmthout

Meulenhoff, 286 blz, € 24,99