Achtergrond
Best een brave jongen
Behalve zijn nieuwe roman Het valse seizoen presenteert auteur Christiaan Weijts ook Een verplaatsbaar feest, een boekje over zijn jaren als redacteur bij Mare. ‘Het was ook weer niet één grote ballerige zuiptent.’
Marleen van Wesel
donderdag 17 november 2016
Het helpt als je stad een beetje saai is, zoals Leiden. Dat dwingt je dingen te verbeelden. © Taco van der Eb

‘Vlak voor Hemingway zich een kogel door de kop joeg, vroeg hij zich af: wanneer ben ik eigenlijk écht gelukkig geweest? In Parijs! Uiteindelijk bleek hij ook daar niet echt gelukkig geweest te zijn, maar de sfeer uit zo’n periode neem je je leven lang mee’, zegt Christiaan Weijts (Leiden, 1976). ‘For Paris is a moveable feast’, citeert hij Ernest Hemingway als motto van het boekje Een verplaatsbaar feest.

Na Ilja Leonard Pfeijffer en Nico Dijkshoorn neemt hij daarmee deel drie van de Leidse Literaire Reeks voor zijn rekening. ‘Het moest een verhaal over Leiden zijn. Ik heb er gewoond van mijn geboorte tot mijn dertigste, dus er waren allerlei episodes mogelijk’, vertelt hij. Hij koos voor zijn periode als Mare-redacteur, van 1999 tot 2007, waarin hij ook werkte aan zijn debuutroman Art. 285b (2006). ‘Ik wilde voor mezelf reconstrueren hoe het in die tijd gegaan is, ook met Ilja (Leonard Pfeijffer, red.) en Thomas (Blondeau, red.). Hoe die mensen, in die tijd, bij elkaar terechtkwamen, in dit café.’ Restaurant Burgerzaken. Toen nog rond lange tafels tijdens redactieborrels, nu om tien uur ’s ochtends aan een klein tafeltje met een cappuccino.

‘De geschiedkundige reconstructie was nog wel te doen. De sfeer uit die tijd te pakken krijgen was lastiger. Hoe stil Leiden ’s avonds kan zijn, tot er plotseling een fietsspatbord voorbij rammelt. Of hoe we een keer bij Ilja boven wakker werden, het espressoapparaat behaaglijk begon te grommen en de klanken van het stadhuiscarillon in vlagen aanwaaiden. En al die studenten, steeds onderweg van het ene feest naar het andere, terwijl je eigenlijk niet weet waar het feest precies is. Zelf was ik in die periode trouwens al geen student meer.’

Dat was daarvoor: van 1994 tot 1999 studeerde hij Nederlands en literatuurwetenschap. ‘Toen was ik best een brave jongen. Ik haalde mijn punten, woonde samen met mijn vriendin. Heel stabiel en rustig. Nou ja, ik zat wel bij het letterendispuut Sodalicium Literis Sacrum, waarvan de dichter J.H. Leopold ooit nog lid was geweest. Daar werd wel flink wijn gedronken en gediscussieerd. Oké, het was misschien niet wat je je bij een studietijd voorstelt, nee.’

Bij Mare brak een andere tijd aan. ‘Op maandagavond was het happy hour in Odessa, en dan begon het weekend eigenlijk al. Op dinsdagavond zat ik meestal nog wel aan mijn stukken te tikken. Op woensdag, na de deadline, gingen we naar Einstein. En op donderdagavond was het al helemaal weekend’, somt hij op. ‘Toch was het bij Mare ook weer niet één grote ballerige zuiptent hoor’, nuanceert hij. ‘We leerden er wel degelijk journalistieke zaken en we konden ook best hard werken.’

En het was nog iets meer dan dat: ‘In de nieuwe biografie van Boudewijn Büch (eind jaren zeventig ook Mare-redacteur, red.) staat dat hij op een gegeven moment haast op de redactie woonde. Dat herken ik wel. De behoefte om veel met die groep mensen om te gaan. We speelden er tafelvoetbal en ik heb er zelfs overnacht. Nadat de cafés dicht waren besloot ik daar nog een paar uur te slapen. Ik was alleen vergeten dat er ’s ochtends een schoonmaker kwam.’ In Een verplaatsbaar feest schrijft hij hoe hij daar in de vakantie aan zijn roman werkte, terwijl Arjen van Veelen er zijn scriptie schreef. ‘We waren vrij, maar we verschenen elke dag braaf op de redactie.’

Het ontstaan van die roman staat overigens niet centraal in Een verplaatsbaar feest. ‘Het is een verhaal geworden à la Nescio’s Titaantjes. Een genre op zich, over een groep kunstenaars met grote ambities, rond wie iets van een kringetje ontstaat. Het is ook wel coming of age: ik ken mijn eigen geschiedenis nu eenmaal het beste. Maar in de ik-vorm zou het verhaal te klein zijn. Het moest van bovenaf geschreven zijn, zodat het achteraf lijkt alsof die mensen door iets zijn samengebracht. Ik laat een soort God van de Dichters een stad maken, en een blad oprichten.’

Er was namelijk iets aan het beginnen, zoals al eerder was voorgekomen. ‘Boudewijn Büch, Hans Maarten van den Brink en Peter van Zonneveld zochten elkaar ook op. En in de negentiende eeuw gebeurde het ook al. Het is denk ik echt iets voor Leiden, meer dan voor andere steden. Het heeft te maken met de aanwezigheid van de universiteit, in een best klein stadje, met deze geschiedenis. Je ziet het op de gevelstenen: Kneppelhout schreef hier dit, Piet Paaltjens nam daar afscheid van dat. Het gaat in golfbewegingen. Er zullen steeds weer zulke figuren samenkomen in Leiden. In Amsterdam ook wel, maar het helpt als een stad een beetje saai is. Dat dwingt je dingen te verbeelden.’

Een verplaatsbaar feest verklapt hoe de krantenrubriek Frutti di Mare ontstond: in bed, met een Italiaans meisje. ‘We wisten nog niet eens meteen wat voor rubriek het moest zijn. Wel vonden we dat De Student wat meer in de krant moest staan, zoals de media nu op zoek moeten naar de Boze Witte Burger. Zo kwamen Thomas en Arjen erbij, die nog studeerden. Thomas was ook nog lid van Catena.’ Daar mocht Weijts op den duur niet meer naar binnen. ‘Ik kreeg er een keer een glas bier over me heen gegooid van een meisje. Dat zal wel een reden hebben gehad. Ik kwam op een zwarte lijst terecht. Dan wordt het natuurlijk júist een sport om binnen te komen. Ook bij Minerva is het een paar keer gelukt.’ En dan? ‘En dan niks. Het ging om de lol om binnen te komen.’

Intussen wist de een na de ander een boekcontract te bemachtigen. ‘Toen ik als een schooljongen mijn eerste proza aan Ilja overhandigde, begon hij meteen te strepen. Dat was een heel nuttige les. Verder zetten we elkaar eerder indirect op een spoor, babbelend, roddelend en terwijl we spraken over ánder werk. En alles wat aan tafel besproken werd, was gewoon te gebruiken.’ Zo zag hij de quote ‘Neuken. We kenden het woord niet eens. Maar we deden het gewoon’ later letterlijk in een boek van Pfeijffer terug. ‘Die was van Thomas. Maar een goed voorbeeld van hoe het eraan toe ging’, zegt hij. ‘Heb ik dat toch even rechtgezet.’

Het verhaal eindigt in de herfst van 2013, na de plotselinge dood van Thomas Blondeau, van wie dan net een derde roman verschenen is. Weijts heeft Pfeijffer, die tegenwoordig in Genua woont, het boekje al laten lezen. ‘Volgens hem draagt het mooi bij aan de canonisering van de wat hij de Burgerzakenkring noemt.’

Mist hij die tijd? ‘Ik moet er niet meer aan dénken. Het is nu ook niet saai, hoor. En telkens als ik even terugkom in Sociëteit de Burcht, waar we ook vaak zaten, zie ik dezelfde mensen nog zitten. Schipbreukelingen, die zich krampachtig aan de bar vasthouden. Misschien was het in mijn verbeelding bruisender dan hoe het echt was: gewoon, een café met een paar mensen.’

.

Replica van een ramp

.

Een strijkkwartet, op een replica van de Titanic, daarover gaat de nieuwe roman van Christiaan Weijts: Het valse seizoen, die ongeveer nu van de drukpersen rolt. ‘Ook de vorm is een strijkkwartet: verschillende stemmen, die elkaar afwisselen in brieffragmenten’, vertelt Weijts. ‘Een aantal jaar geleden dook de viool op van het bekende orkest dat tot het laatst bleef spelen, toen de Titanic in 1912 zonk. Dat instrument speelt in mijn boek ook een rol op dat nepschip. In China wordt momenteel gebouwd aan zo’n replica van de Titanic. In 2012 had die klaar moeten zijn, maar door allerlei gedoe wordt dat 2018. Het zegt ook wel wat over onze tijd, zo’n replica van een ramp.’ In zijn debuut Art. 285b speelden conservatoriummuzikanten ook al een rol. ‘Aan mijn uitgever kondigde ik dit dan ook aan als: wat tien jaar schrijven heeft opgebracht. Leiden komt er niet in voor trouwens. Of nou ja, Burgerzaken wordt nog één keer genoemd.’

Onno Blom in gesprek met Christiaan Weijts

Boekhandel Kooyker, dinsdag 22 november, 19.30

Boekpresentatie Het valse seizoen

Boekhandel Paagman-Fred, Den Haag, maandag 28 november, 19.00