Achtergrond
Not done in de jaren vijftig
‘Worden tegenwoordig ook niet-kerkelijke studenten lid? Ja? Dat vind ik leuk. En meisjes? Vroeger waren er véél meer jongens. Maar we hadden wél een vrouwelijke voorzitter’, vertelt Hilde Nieuwenhuizen-Braafhart (1933). Ze werd lid van S.S.R. in 1951.
Marleen van Wesel
donderdag 27 oktober 2016
Lustrumviering van S.S.R. in 1911.

Ze groeide op in een gereformeerd gezin in Rotterdam. ‘Toen ik na de oorlog naar de middelbare school ging, lag alles nog in puin. Nou ja, wel bijeengeharkt in grote stenen massa’s. Bezoek mondde vaak uit in discussies, door een grote scheuring in de gereformeerde kerk, nog tijdens al die oorlogsgruwelen. Niet dat ik van mijn geloof viel, maar ik wilde van dat gedoe niet veel meer weten.’

Haar belijdenis stelde ze daarom uit. Ze ging in 1950 biologie studeren in Leiden, en werd lid van de VVSL, de vrouwenvereniging die later met het mannencorps fuseerde tot LSV Minerva. ‘Na een paar maanden hoorde ik over leuke avonden bij de studentenpredikant thuis, dominee Toornvliet. Die bijeenkomsten waren voor mij een breekpunt.’ Daar vond ze weer aansluiting bij haar geloof, én bij S.S.R. ‘Ik werd lid van het vrouwendispuut Peic. Sommige leden waren een stuk ouder en ervarener. Zij waren voor de oorlog al begonnen met studeren, maar moesten onderduiken. Op seksueel gebied werd je thuis niet veel voorgelicht, dus zij konden ons een hoop uitleggen.’

Tijdens lezingen en borrels op de vereniging, sinds 1953 in het huidige pand aan de Hogewoerd, kwamen de dames ook mannen tegen. ‘Er zijn heel wat huwelijken voortgekomen uit S.S.R. Ik heb er mijn man leren kennen, met wie ik 54 jaar getrouwd ben geweest. Hij moest trouwens wel groenlopen. Ik had dat bij de VVSL al gedaan. Heel grappig hoor, niet van die excessen zoals laatst in Groningen. Het jaar erop zat ik wel in de groencommissie.’ Ook haar huidige beste vriendin kent ze van S.S.R. ‘Hoewel ze vergeetachtig wordt, weet ze nog heel veel van onze Leidse tijd.’

Zelf herinnert ze zich de Watersnoodramp uit 1953 nog goed. ‘Overal in het land werden comités opgericht. Ook studenten van SSR zijn wekenlang bezig geweest met het sorteren van ingezamelde kleren.’

‘Begin jaren vijftig werden overal in de stad dansscholen ingericht. Voor gereformeerden was dansen not done, maar met een groepje S.S.R.-leden, waaronder mijn latere man en ik, hebben we toch dansles geregeld.’

Reünies slaat ze tegenwoordig over. ‘Een aantal jaar terug kwam ik er zo’n ouderejaars tegen, aan wie ik vertelde dat haar uitleg zo’n indruk had gemaakt. Ze herkende me niet meer. Je schrikt van wat mensen kwijt zijn. Inmiddels ben ik ook niet zo mobiel meer. En wie zou ik nog kennen? De een na de ander is overleden.’

Ze blijft even stil, om dan te vervolgen: ‘Als een van de weinige studenten had ik trouwens een radio. Ik woonde op kamers bij een deftige dame. Met Goede Vrijdag was het er volledig volgepropt om de Matthäus-Passion te luisteren, met S.S.R.-leden en één niet-kerkelijke studiegenoot. Zijn tante zong de altpartijen. Het was zó indrukwekkend! Tot hij na afloop liet vallen: "Zo, die hangt weer." We keken hem allemaal verbijsterd aan. Nog later woonde ik met een vriendin bij een docent in huis, een weduwnaar. In ruil moesten we ieder weekend zijn boodschappen doen.’

Lees meer over het 115-jarig bestaan van SSR: