Wetenschap
Waarom niet jezelf keuren?
Wat gebeurt er als universiteiten zichzelf mogen controleren? In Vlaanderen is deze zogeheten instellingsaccreditatie net ingevoerd. Maar is het ook een goed idee voor Nederland?
Vincent Bongers en Petra Meijer
donderdag 16 juni 2016
Je bent nu overgeleverd aan de grillen van de keuringscommissie. © Timothy a. Clary

‘Het heeft wel wat weg van een toneelstuk dat je met zijn allen opvoert. Het voelt als een dwaze obligate exercitie’, zegt Jan Sleutels, opleidings- en onderwijsdirecteur bij filosofie in Leiden over de opleidingsaccreditatie. Alle opleidingen in het hoger onderwijs krijgen om de zoveel tijd een wettelijke kwaliteitscontrole door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).

Hoe gaat het nu?

Een opleiding krijgt accreditatie voor zes jaar. Daarvoor is een grote inspanning nodig. Medewerkers werken zich in het zweet om een rapport, de zogeheten Zelfstudie, op te stellen. Die wordt vervolgens naar de visitatiecommissie gestuurd. Het blijkt dat commissies vaak nog extra informatie vragen die ze vervolgens nauwelijks gebruiken. Daarna komen commissieleden langs om gesprekken met de opleiding te voeren. Ze nemen het programma en de leerdoelen onder de loep, maar onderzoeken ook het niveau van de scripties.

Wat als die kwaliteit niet goed is?

Als de NVAO de accreditatie intrekt, is het diploma van de opleiding niet meer geldig. Zover komt het maar zelden, normaal gesproken krijgt een studie een herstelperiode, meestal van een jaar. In 2013 scoorde de Leidse opleiding geschiedenis op twee van de drie punten onvoldoende. ‘We scoorden hoog in internationale rankings en dachten dat het allemaal wel goed zou komen’, zegt onderwijsdirecteur Robert Stein. ‘De uitslag viel ons dus rauw op het dak.’ Opleidingssecretaris Job Weststrate werd aangetrokken om een herstelplan in te voeren. ‘Op sommige punten hadden we het gewoon niet op orde. De visitatie dwong ons tot inhoudelijke bezinning. Wat is zinnig? Hoe gaan we dingen organiseren? Dat was positief.’

Stein: ‘Maar het bracht wel een enorme werkdruk met zich mee. Je kunt paper trails en bewijssystemen creëren, maar wordt het onderwijs daar ook echt beter van?’

Klinkt alsof die accreditaties goed werk doen, dan.

Onderzoek van de Universiteit Leiden laat zien dat de opleidingsbeoordeling te wensen overlaat. Het brengt veel werkdruk met zich mee en is weinig stimulerend voor de docenten. Weststrate: ‘Het nadeel van dit systeem: de ene commissie is de andere niet. Tot op zekere hoogte heb je te maken met willekeur. Natuurlijk wordt er op vaste standaarden getoetst. Maar of de commissie met scherp schiet, dat moet altijd blijken.’ De opleidingsdirecteur bij biologie, Johan Memelink, is redelijk positief. ‘Natuurlijk ben je zenuwachtig. En over de standaarden kun je discussiëren. Maar het lijkt me alleen maar goed dat opleidingen landelijk langs de meetlat gelegd worden. Ik geef toe dat het niet echt een open dialoog is. De zwakke punten die je zelf hebt gevonden leg je niet aan de commissie voor. Eigenlijk zou je intern ook nog een kwaliteitsronde moeten maken. Of wij dat doen? Niet systematisch, nee.’

Kan het ook anders?

‘De opleidingsaccreditatie liep op haar laatste benen’, zegt Didier Pollefeyt, vice-rector onderwijsbeleid aan de KU Leuven en architect van de nieuwe aanpak, de zogeheten instellingsreview. ‘De commissies zijn relatief makkelijk om de tuin te leiden. We wilden naar een systeem met meer onafhankelijkheid dat is gebaseerd op vertrouwen. Niet afhankelijk zijn van visitatiecommissies, maar zelf zwakheden detecteren, fouten opsporen en verhelpen. Een zelfreinigend systeem.’

Hoe werkt dat?

De Leuvense universiteit bedacht het kwaliteitszorgprogramma Coöperatie, Reflectie en Actie –Checks & Balances, afgekort tot COBRA, een verwijzing naar de avant-gardebeweging die de kunst weer terug naar de bron wilden brengen.

‘De zogeheten permanente onderwijscommissies zijn in dit proces heel belangrijk’, legt Rik Torfs, de rector magnificus van de KU Leuven uit. ‘Studenten, docenten en medewerkers van alle opleidingen spreken in alle vrijheid en onafhankelijkheid over hun opleiding. Ook oud-studenten en oud-medewerkers praten mee. Niet met het mes op de keel, en ook niet met de argwanende blik van een visitatiecommissie op hen gericht. We nodigen verder experts van buiten de universiteit uit die driejaarlijks mee beschouwen. Mochten er dingen fout gaan, of ideeën zijn om de kwaliteit te verbeteren dan worden die gevat in een actieplan.’

In de derde fase van de instellingsreview brengt de Onderwijsraad (met daarin de onderwijsdirecteuren, red.) de reflecties op het onderwijs samen. ‘De raad bespreekt jaarlijks welke actiepunten door de faculteiten worden aangekaart. Ik merk dat het positief werkt. Over onderwijs praten is weer leuk geworden.’

Leuven keurt haar eigen vlees?

‘Ja en nee’, aldus Pollefeyt. ‘Met meer vrijheid komt ook meer verantwoordelijkheid. We moeten laten zien dat we dat vertrouwen waard zijn. Daarbij is de externe blik ook in het nieuwe systeem van cruciaal belang. Publiek, politiek en de NVAO kijken over onze schouders mee, en terecht. Als dit niet goed gaat, verlies je wellicht de onderwijsbevoegdheid, en keert het oude systeem terug.’ Torfs: ‘Je laat meer indrukken van buiten toe én reflecteert zelf veel meer. De visitatiecommissie komt in het najaar langs om te kijken of het allemaal wel goed werkt.’

Vinden alle Belgen het tof?

Helemaal soepel kronkelt COBRA nog niet. Binnen de universiteit klinkt kritiek. In een artikel in Veto, het studentenblad van Leuven, heeft Greet Langie, vice-decaan onderwijs van de faculteit Industriële Wetenschappen nog haar twijfels over de effectiviteit. In welke mate is het systeem een echte hefboom om dingen aan te pakken?

Ook de werkdruk is een probleem. ‘Ik heb nooit begrepen waarom men de doorloop van COBRA echt elk jaar wou organiseren. Een klein kind kon zien dat dat niet werkbaar was’, aldus Bart Maddens, vice-decaan onderwijs van de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, ook in Veto.

Pollefeyt en Torfs erkennen de problemen. ‘We hebben een proefdoorloop gehad. Er werd enorm veel informatie gegenereerd over de kwaliteit van de opleidingen maar er was onvoldoende tijd om die allemaal te verwerken’, zegt Pollefeyt. ‘De voorgestelde jaarlijkse studentengesprekken zijn te ambitieus gebleken. Dat stellen we bij. Er komt ook een evaluatie door de minister van Onderwijs, die ook interessant is voor Nederland. In 2020 wordt het definitieve stelsel van kwaliteitszorg van kracht.’

Moet Leiden dat ook doen?

‘Ik zal niet aanraden om alles dat we in Vlaanderen doen over te nemen in Nederland’, aldus Torfs. ‘Er gaat hier veel fout. Maar op dit punt zijn we zeer vernieuwend.’

Weststrate ziet wel wat in het Vlaamse systeem. ‘Hoewel controle van buitenaf altijd nodig is. Toch werkt instellingsaccreditatie meer vanuit vertrouwen en eigen initiatief. Dat is motiverender. Je bent nu overgeleverd aan de grillen van de visitatiecommissie en hun agenda is bepalend. Voor de werklast maakt het waarschijnlijk niets uit. Als het niet goed gaat, is er werk aan de winkel.’ Ook filosoof Sleutels ziet liever een systeem gebaseerd op vertrouwen. ‘Bij filosofie werken twee mensen ieder twee weken aan de benodigde administratie, bovenop het normale werk. En hoe kleiner de opleiding, des te smaller de schouders’, aldus Sleutels. ‘Bij instellingsaccreditatie moet er ook werk worden verzet, maar dat geeft wel een beter gevoel.’

Ook de Universiteit Leiden is wel te porren voor meer eigen verantwoordelijkheid. Met name vertrekkend vice-rector Simone Buitendijk verzette zich tegen het huidige accreditatiestelsel.

Wat houdt ons nog tegen?

De Nederlandse politiek ziet de instellingsreview niet zitten. In de Tweede Kamer zit de angst dat de hogescholen en universiteiten er een potje van maken er goed in. ‘We moesten ook in Vlaanderen een positieve switch maken, naar een systeem van vertrouwen’, zegt Torfs. ‘Als niemand ook maar iemand vertrouwt, schiet dat ook niet op. In Nederland is dat vertrouwen er mede door de affaire Stapel niet. Maar je moet ergens beginnen met het opbouwen van vertrouwen. En waarom niet bij de universiteiten? Van alle criminele organisaties in het land zijn de universiteiten toch wel de minst criminele.’