Studentenleven
Het verborgen paradijs
Het zijn oases van rust en wetenschappelijke diepgang. Maar bijna niemand kent de buitenlandse instituten in Rome, Florence, Caïro en Marokko, waar je tussen de colleges door kunt genieten van celloconcerten en champagne. Kunnen ze blijven bestaan? ‘Het staat stoer om in tijden van financiële nood ergens de stekker uit te trekken.’
Isa de Grood
woensdag 15 juni 2016

Op het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome (KNIR) kunnen studenten kosteloos verblijven in een grote villa met een klassieke Renaissancistische tuin voor contemplatie. Hier volgen zij onderwijs of doen onderzoek, flaneren langs oude sculpturen, declameren Lord Byron bij het Colosseum in maanlicht en discussiëren tot diep in de nacht onder het genot van goede wijn.

Studenten kunnen er onderwijs volgen, hun scriptie schrijven of meedoen met wetenschappelijke projecten. Na het behalen van een doctoraal of postdoctoraal kunnen zij zich aansluiten bij een instituut als fellow of onderzoeker in residence. Het KNIR is onderdeel van een koepelorganisatie van zes universiteiten die ook soortgelijke instellingen in Florence, Caïro en Marokko financiert.

Waarom zoeken niet meer studenten hun heil in die zonnige oases van rust en wetenschappelijke diepgang? ‘Het is heel gek dat de buitenlandinstituten niet gepromoot worden door studieadviseurs en coördinatoren’, zegt Michael Kwakkelstein, directeur van het Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut (NIKI) in Florence. ‘We staan ook niet op de Studeren-in-het-buitenland-pagina. Het is zelfs een paar keer voorgekomen dat studenten wordt afgeraden om naar het NIKI te gaan. We hebben nu studentenambassadeurs die naar studieadviseurs stappen en zeggen: "Luister, dit heeft echt waarde!"’

Vanwaar die onwetendheid? Kwakkelstein heeft wel een vermoeden. ‘Collega’s komen mij in Nederland niet regelmatig tegen in de wandelgangen van de universiteit: uit het oog, uit het hart.’ Rudolf de Jong, directeur van het Nederlands-Vlaams Instituut in Caïro (NVIC): ‘De Universiteit Leiden is penvoerder van ons instituut en bekostigt daarmee het meest van de begroting. Alleen het Nederlands Instituut Marokko (NIMAR) in Rabat krijgt een bijdrage van het ministerie van Onderwijs. Toen het NIMAR opnieuw werd opgestart door Geesteswetenschappen kreeg het een financiële injectie van 2,5 miljoen van minister Bussemaker.’

Volgens Rens Tacoma, docent oude geschiedenis aan de Universiteit Leiden en voormalig KNIR-fellow, zijn instituten zoals het NIMAR politiek interessant vanuit de behoefte meer inzicht te krijgen in de problematiek rond Marokkanen in Nederland. ‘Wat is dan beter om de cultuur te bestuderen dan met Marokkaanse wetenschappers te spreken in het land zelf?’

De Jong is het daarmee eens. ‘Ik geloof dat je het beste onderlinge begrip krijgt door elkaar te leren kennen. We bespreken onderwerpen zoals de stichting van Israël – die hier "de ramp" wordt genoemd – vanuit verschillende invalshoeken met Egyptische, Palestijnse, en Europese studenten en wetenschappers.’ Volgens hem levert dat een beter, meer afgewogen beeld van de situatie in een land op dan bijvoorbeeld het Nederlandse nieuws. ‘Er is natuurlijk nooit een krantenkop "Alweer een rustige dag in Egypte". Tegelijkertijd bestaat er een sterke behoefte om de ontwikkelingen in het Midden-Oosten, zoals onder andere de vluchtelingenproblematiek en de burgeroorlogen te begrijpen. Caïro is dan een relatief veilige plek om dat te doen.’

Relatief veilig inderdaad, want afgelopen jaar kwam er een onderzoeker uit Cambridge om: toen hij dood werd teruggevonden bleek hij te zijn gemarteld. ‘Hij deed zelfstandig onderzoek naar vrije vakbonden; een onderwerp waar de Egyptische overheid allergisch voor is’, aldus NVIC-directeur De Jong.

‘Ik raad mensen dat soort onderzoek zonder toestemming van de Egyptische overheid altijd af.’ Na het incident heeft hij de zomerschool over sociaal-politieke onderwerpen afgelast. ‘Dat was gewoon voorzichtigheid.’

Het instituut vervult niet dezelfde functie als de ambassade, maar kan de studenten goed informeren over veilig onderzoek doen. ‘We volgen de ontwikkelingen op de voet en lichten studenten hier goed over in: niet over politiek praten in een koffiehuis, niet naar demonstraties, en niet zomaar mensen interviewen op straat. Die dingen kunnen allemaal voor moeilijkheden zorgen. De situatie hier lijkt vanuit Europa veel grimmiger. Voor wie Egypte te gevaarlijk lijkt: studenten van het instituut geven hun veiligheidsbeleving gemiddeld boven de 7,5.’

Kwakkelstein ziet het NIKI als een carrièrespringplank doordat studenten en wetenschappers vanuit verschillende disciplines in een informele setting samenkomen. ‘Er zijn zoveel studenten! Als je op de universiteit blijft rondlopen, weten mensen niet dat je bestaat. Maar als ik een gemotiveerde student hier regelmatig zie, zeg ik: "Hé, er is nog een plek vrij, voor dit project of dat onderzoek." Mijn huidige collega’s op de universiteit leerde ik kennen als student op het NIKI.’

‘Je belandt in een stroomversnelling’, vindt Anique Hamelink, Leidse student ancient history die twee weken op het KNIR verbleef. ‘Kennis over keizers en aardewerken potten kan ik ook wel in Nederland opdoen, maar in Rome linkten we wat we besproken direct aan wat we zagen en deden. Doordat ik 24 uur per dag met docenten en studenten van andere disciplines en universiteiten op pad was, kreeg ik nieuwe inzichten. Zelfs tijdens het eten hadden we het non-stop over onze wetenschappelijke interesses.’

Op het instituut worden vastliggende netwerken en disciplines doorbroken, vindt ook geschiedenisdocent Tacoma. ‘Scheidslijnen tussen studenten en docenten verdwijnen: de meest verse bachelorstudent en de meest prestigieuze hoogleraar zitten bij elkaar.’ De historicus pleit vooral voor de afzondering die het instituut biedt. ‘Die tijd en rust die je nodig hebt om een boek te schrijven, krijg je gewoon niet in Leiden. Er is altijd afleiding. Op het instituut ben je met allemaal gedreven mensen, het is echt geen vrijblijvend geborrel.’

Tacoma vraagt zich wel af of bestuurders altijd het belang van buitenlandinstituten inzien. Het blijft in de excellentie- en internationaliseringskruistochten van Jet Bussemaker angstvallig stil als het om de buitenlandinstituten gaat. Op de Nacht van Rome, een debat- en lezingenavond, sprak de minister over excellentie. Ze repte met geen woord over de buitenlandinstituten, terwijl het KNIR nota bene de avond had georganiseerd.

Sterker nog, de instituten moeten zich verdedigen tegenover bezuinigers. ‘Universiteiten hebben het financieel zwaar’, zegt Tacoma. ‘Dan staat het al snel stoer om in tijden van financiële nood ergens de stekker uit te trekken.’ De instituten in Damascus, Beiroet en het Jordaanse Amman zijn al gesloten. Het NIMAR wordt voor nog vier jaar gefinancierd.

‘En daarna dan?’ vraagt Kwakkelstein. ‘Ze zijn uniek, zodra zij gesloten worden, komt er niks voor in de plaats.’ Tacoma: ‘Op het miljoenenbudget zijn de instituten helemaal niet zo duur.’ Daarnaast hebben ze ook een bemiddelingsfunctie voor studenten die een stage in het buitenland willen volgen, benadrukt Kwakkelstein. ‘Verder werken we veel samen met nationale en internationale musea bij de organisatie van tentoonstellingen en dragen zo bij aan valorisatie.’

Nu is het alleen nog zaak om dat aan studenten duidelijk te maken. ‘Misschien denken ze dat het moeilijk is om toegelaten te worden’, vermoedt Hamelink. ‘Er ligt wellicht toch een stigma "elitair" op. In het begin kwam het ook wel zo over. De docenten leken de verwachting te scheppen dat wij alle problemen in de geschiedschrijving zouden oplossen, alsof we een soort denktank van genieën zijn.’

Elitair? De colleges op KNIR worden afgewisseld met celloconcerten en champagne. Na toelating ontvangen de studenten een lijst aan mores voor hun verblijf. Een daarvan luidt: ‘De tuin is voor contemplatie, en niet bedoeld als zonneweide.’

Elitair in een negatieve zin is het niet, vind Hamelink, die wel langer had willen blijven. ‘Twee weken zijn eigenlijk te kort om iets echt wetenschappelijks voort te brengen, maar door de ideeën die je opdoet en de contacten die je legt kan dit er wel uit voortvloeien. De waarde zit vooral in de ontwikkeling van studenten.’