Achtergrond
Wie schoot die vuurpijl af?
Slachtoffers van supportersgeweld moeten schade kunnen verhalen op de voetbalclubs, vindt promovenda Rosmarijn van Kleef. ‘Bestuurders kunnen hun hoofd niet in het zand blijven steken.’
Vincent Bongers
woensdag 11 mei 2016
Hooligans verstoren met vuurwerk de bekerfinale tussen PEC Zwolle en Ajax, in april 2014. © Hollandse Hoogte

‘Als een fan tijdens een voetbalwedstrijd een vuurpijl tegen zijn hoofd krijgt, moet deze een dagvaarding naar de organiserende club sturen’, vindt jurist Rosmarijn van Kleef. Het lukt nog steeds niet om de aanhang van voetbalclubs onder controle te houden. In het seizoen 2013-2014 vonden in Nederland 787 incidenten van supportersgeweld plaats, blijkt uit cijfers van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme: 26% meer het seizoen ervoor.

‘Als er nu iets misgaat, legt de KNVB een straf op via het tuchtrecht’, zegt Van Kleef, die volgende week hoopt te promoveren op de aansprakelijkheid bij supportersgeweld in Europa. ‘De club krijgt bijvoorbeeld een boete, of moet een aantal wedstrijden spelen zonder publiek. Verder gebeurt er niets, terwijl er toch schade is. Ik vind dat problematisch. Clubs in de Eredivisie verdienen veel geld aan het meedoen aan de competitie. Ik pleit dan ook voor risicoaansprakelijkheid van de clubs. Zij profiteren immers van een activiteit die mogelijk gevaar met zich meebrengt.

‘Diegene die aansprakelijk is, is niet altijd schuldig. Je kunt het vergelijken met het verkeer. Een automobilist die een kind aanrijdt, is altijd aansprakelijk. Ook al rent het kind ineens de weg op en is er geen ontwijken aan. Het feit dat je in de auto stapt en op weg gaat, houdt in dat je een risico neemt. Iets vergelijkbaars geldt voor voetbalclubs.

‘Nu moet een slachtoffer van supportersgeweld vaak aantonen wie de dader is. Dat is heel lastig: wie schoot die vuurpijl af? En ook al achterhaal je die persoon, vaak hebben die supporters geen geld. Het is dan ook beter om de clubs aansprakelijk te stellen voor de schade. Dat gebeurt nog veel te weinig. In Nederland is er zelfs nog nooit zo’n zaak geweest. In andere landen gebeurt het al wel.’

In 1986 werd een 21-jarige man tijdens de wedstrijd Olympique

Lyonnais-Olympique Marseille geraakt door een vuurwerk, afgestoken door iemand waarvan de identiteit niet kon worden achterhaald. De man overleed aan zijn verwondingen. Zijn familie stapte naar de rechter en stelde Lyon aansprakelijk, omdat de thuisspelende club niet had voldaan aan haar zorgplicht. De rechter gaf de familie gelijk: aangezien de kans op problemen bij deze wedstrijd zeer hoog was, had Lyon meer veiligheidsmaatregelen moeten treffen.

Van Kleef vindt dan ook dat de risicoaansprakelijkheid een plaats moet krijgen in het Nederlandse rechtssysteem. ‘Dat kan via de rechter geïmplementeerd worden, maar dan moet er eerst een zaak voorkomen. Bestuurders van voetbalclubs horen dit niet graag, maar ze kunnen het hoofd niet in het zand blijven steken. Zij moeten verantwoordelijkheid nemen, ook al gaat het om grote bedragen.’

De verantwoordelijk van clubs voor hun supporters is een ingewikkeld punt, ook voor de bonden. Toen Feyenoordhooligans in februari de Romeinse Barcaccia-fontein beschadigden en slaags raakten met de Romeinse politie, legde de Europese voetbalbond UEFA geen straf op. Het incident vond plaats buiten het stadion.

‘Je kunt Feyenoord niet verantwoordelijk stellen voor alles wat er binnen en buiten een stadion gebeurt. De voetbalwereld zou in dit geval dan wel een geste kunnen doen. Maak een potje voor dit soort gevallen en betaal mee aan de reparatie. Als de Europa League niet had plaatsgevonden , dan was die fontein ook niet beschadigd.’