Wetenschap
De andersdenkenden
De Tweede Wereldoorlog, de koloniën en de Koude Oorlog: schrijvers uit de jaren vijftig waren geëngageerder dan de literatuurgeschiedenis doet geloven. Marije Groos promoveert op deze literaire tegenstemmen.
Marleen van Wesel
donderdag 17 maart 2016

‘Men moet denken aan de doden / omdat men nog mens is en leeft’, besloot Gerrit Kouwenaar (1923-2014) zijn gedicht ‘Denken’ in de bundel Nationale Snipperdag (1954).

‘Dat was een eenmalige uitgave waarin redacties van verschillende literaire tijdschriften zich verzamelden’, vertelt Marije Groos. ‘Het was een vorm van protest, tegen het voornemen van de regering om te stoppen met de collectieve herdenking van de oorlog. Als je vrij wilde, moest je maar een snipperdag nemen, luidde de redenering. Ik wil niet zeggen dat dankzij de literatuur Bevrijdingsdag nog bestaat, maar de schrijvers gaven wel een duidelijk signaal af. Bovendien laat het zien dat er wel degelijk andersdenkenden waren.’

Die andersdenkenden, de tegenstemmen uit de literatuur van de jaren vijftig, staan centraal in Groos’ onderzoek Een hard en waakzaam woord, waarop ze promoveert bij het Leiden University Centre for the Arts in Society (LUCAS) van Geesteswetenschappen.

De bekendste stroming uit die tijd, de Vijftigers, is tegenwoordig weliswaar nog bekend om haar rebelse vormen, maar allang niet meer om de inhoud die daarmee onlosmakelijk was verweven. ‘In die tijd werd het engagement in de literatuur wel opgemerkt. Ook buiten de literatuur, door relletjes. Lucebert bijvoorbeeld kreeg in 1953 een prijs toegekend. Hij kwam hem ophalen, verkleed als keizer, en zijn mededichters als zijn gevolg. Hij werd direct de deur uitgebonjourd.’

Het was ook Lucebert (1924-1994) die twee jaar eerder in het tijdschrift Podium zijn programmatische gedicht ‘School der poëzie’ publiceerde: ‘Lyriek is de moeder der politiek / ik ben niets dan omroeper van oproer’.

Groos: ‘Hij presenteert zichzelf als een profeet. Er zit een revolutionaire aanklacht in. Hij zet zich af tegen de schuwe traditionele dichters, die te ver afstaan van de werkelijkheid. Zij schreven vooral over het klein geluk, alsof de Tweede Wereldoorlog er niet was geweest en de wereld niet voorgoed was veranderd. Lucebert schreef ook voor andere tijdschriften, maar zijn meest geëngageerde werk vind je in Podium, dat had de meest tegendraadse geest. Daarin werd echt gezocht naar een andere vorm van literatuur, om zo het engagement te verbinden aan literatuurverandering. J.B. Charles, die wat meer in de vergetelheid is geraakt, en Henk Hofland deden hetzelfde, maar dan in hun essays. Met literaire middelen gaven zij hun protest vorm.’

Dat engagement focuste vooral op de verwerking van de Tweede Wereldoorlog, Nederland als kolonisator en op de Koude Oorlog. ‘Het is nu misschien lastig voor te stellen, maar de sfeer na de oorlog was: streep eronder. Niet blijven sippen, we moeten vérder. Dat past bij de wederopbouw. Er was wel een behoefte aan gezamenlijk herdenken, maar de Jodenvervolging, daarover werd gezwegen.’ Ook daartegen klonk in de literaire tijdschriften al vroeg protest, al klonken er eveneens andere geluiden. ‘Ontmoeting en Roeping, de confessionele tijdschriften, waren veel behoudender. De inhoud was meer levensbeschouwelijk, met hooguit een enkele keer een vrij vers. Het protestantse Ontmoeting was erg zoekend. Als je dat nu terugleest en de worsteling ziet met hoe men zich moest verhouden tot de actualiteit, snap je dat het niet lang meer duurde voor dat tijdschrift. De katholieken waren in Roeping juist fel tegen het engagement van Podium.’

Het botste wel vaker, en niet alleen met de confessionelen. ‘Het was niet alleen avant-garde wat de klok sloeg. Maar de tegenstemmen opereerden niet in de marge. Dat blijkt wel uit hoe heftig de anderen tegen Podium tekeer gingen.

‘Over de Koude Oorlog lees je in de literatuurgeschiedenissen niet veel meer terug dan de bijdrage van Harry Mulisch in de jaren zestig. Terwijl het al in de jaren vijftig juist hét grote thema was. Libertinage en Tirade waren fel anticommunistisch. Podium wilde zich niet liëren aan politiek, maar stelde de vanzelfsprekendheid van anticommunisme ter discussie. Met de Duitse herbewapening zou de vijand bijvoorbeeld niet in Rusland zitten, maar nog altijd om de hoek.’

Na de Tweede Wereldoorlog was Duitsland gedemilitariseerd. Begin jaren vijftig gingen er in Amerika en Groot-Brittannië stemmen op voor de herbewapening van de Bondsrepubliek Duitsland, om sterker te staan tegenover de Sovjet-Unie.

Groos’ onderzoek stopt in 1963. ‘De confessionele tijdschriften hielden toen op te bestaan en Podium kreeg een andere redactie. Bovendien kwam in dat jaar het satirische programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer op de televisie. Dat wordt over het algemeen wel gezien als een cultureel keerpunt naar de jaren zestig toe.’

In de stellingen bij haar proefschrift betoogt ze nog wel dat Ramsey Nasr (1974), Dichter des Vaderlands van 2009 tot 2013, ‘het rumoer weer in de poëzie en de poëzie weer op de straat’ bracht. ‘Hij heeft ook dat rebelse, zowel in de vorm als in de inhoud. De Dichter des Vaderlands moet natuurlijk geëngageerd zijn. Dat kan met traditionele en eenduidige gedichten, maar dat doet hij niet. Zijn gedicht “Mi have een droom”, dat is puur taalspel, mét een boodschap.’

Marije Groos, Een hard en waakzaam woord. Engagement in de literaire tijdschriften van de ‘lange jaren vijftig’. 1950 – 1963, Uitg. Verloren, 524 pgs. €49 Promotie 17 maart