Columns & opinie
In de moederschoot beginnen en nooit stoppen
donderdag 18 februari 2016

Op sommige februaridagen lijkt de relatie tussen wetenschapper en wetenschap op een sleets huwelijk waar iets te vaak aan een seven-year-itch is gekrabd. Wanneer een artikel voor de zoveelste keer terugkeert van reviewers. Wanneer een getalenteerde promovendus ineens afhaakt omdat hij meer tijd nodig heeft voor zijn terrarium. Wanneer de vergadering voor de voorbereiding voor de zelfevaluatie ter gelegenheid van de quarter term review uitloopt.

Maar ineens kan de liefde weer aanslaan.

Het gebeurde mij dit weekeinde. Ik had een uur lang allerlei notities gelezen over welke bibliotheekboeken na een verhuizing van het instituut waar ik werk in welk gebouw terecht moesten komen en besloot mij wat te vertreden met wat vakliteratuur. Hoe was het de taalwetenschap in het afgelopen uur vergaan?

Met het eerste artikel dat ik opensloeg, was het raak. Het was een artikel waar de schrijvers duidelijk hun best op hadden gedaan. In helder proza werd een mooi en niet eens zo heel groot experiment uit de doeken gedaan dat mijn wereldbeeld kantelde.

De onderzoekers hadden baby’s van hooguit een dag oud met een band om hun hoofd laten luisteren naar opnames van een tweetalige vrouw die Sneeuwwitje voorlas in het Frans (de moedertaal van hun moeder) en het Arabisch. Die hoofdband geeft een manier om hersenactiviteit te meten die zo onschadelijk is en zo weinig tijd kost dat ouders zelfs op de eerste dag van het leven van de baby zonder veel moeite toestemming geven.

Wat bleek, huiselijk gezegd: als de baby’s hun moedertaal hoorden, was vooral de linkerhersenhelft actief – waar ook volwassenen vooral taal verwerken. Hoorden ze een vreemde taal, dan werkte vooral de rechterhersenhelft, waarmee we luisteren naar zinsmelodie. Werd het Frans of het Arabisch achterstevoren afgespeeld, dan was er helemaal geen duidelijke lateralisatie.

Dat is als je erover nadenkt meer dan een grappig feitje dat ronddwarrelt in de wolk van grappige feitjes die ons de hele dag omgeven. Kinderen blijken dus als ze net geboren zijn al te weten wat hun moedertaal is! Waarschijnlijk hebben ze dat in de moederschoot al opgepikt! Heel gek is dat misschien niet – taal is een zo vreselijk belangrijk instrument om grip te krijgen op de werkelijkheid dat we niet vroeg genoeg met leren kunnen beginnen – en er waren al eerder aanwijzingen dat kinderen van enkele dagen oud hun moedertaal konden herkennen. Maar deze aanwijzing dat het leren begint voor we geboren worden is wel heel sterk.

En dan blijkt het leren ook nog eens je hele leven door te kunnen gaan. Al ben je al decennia bezig met onderzoek, ineens kun je kennelijk, door op een grijze zondagmiddag een artikel te lezen in Neuropsychologia een inzicht verwerven dat je eerder nog niet had. De mens een klein beetje beter te kunnen begrijpen, namelijk als een organisme dat van nature gericht is op leren.

Wat ben je dan gezegend wanneer je dat je hele leven mag doen, wanneer je van leren en studeren je werk kunt maken. Natuurlijk, je moet er af en toe een quarter term review voor schrijven, maar de kern van het leven van de wetenschapper is het mooiste wat er is: steeds meer snappen van wat er gebeurt. We kunnen er niet vroeg genoeg mee beginnen, en als het goed is houden we er ook niet mee op.

Marc van Oostendorp is hoogleraar fonologische microvariatie