Achtergrond
Geef medezeggenschap tanden
Natuurlijk moeten de faculteits­raden instemmingsrecht op de begroting krijgen, betogen Thomas Fossen en Bert van Laar. En daar moet het niet bij blijven.
Thomas Fossen en Bert van Laar
donderdag 18 februari 2016
© Gees Voorhees

Vorig jaar is bij wet het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting toegekend aan de universitaire medezeggenschap. Dit instemmingsrecht is in formele zin een significante versterking van de medezeggenschap. Maar de invoering heeft in Leiden slechts half plaatsgevonden: alleen op universitair, en niet op facultair niveau.

Van alle faculteiten heeft alleen het bestuur van Sociale Wetenschappen de begroting ter instemming voorgelegd, om vervolgens te worden teruggefloten door het college van bestuur. Dit is niet de goede lijn. Het is tijd om nu echt werk te maken van versterking van de medezeggenschap. Instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting is daarin een kleine maar noodzakelijke stap—natuurlijk ook op facultair niveau.

Het instemmingsrecht moet worden bezien in het licht van de bredere discussie over het universitair bestuur. De huidige vormen van inspraak zijn ontoereikend. Momenteel functioneert de medezeggenschap meer als een klankbordgroep van klanten en personeel dan als een orgaan van democratisch zelfbestuur. De medezeggenschap adviseert, maar bestuurders zijn uiteindelijk alleen verantwoording schuldig aan hogere bestuurders.

Dit is een bestuursvorm die past bij een bedrijf, niet bij een academische gemeenschap. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zo weinig studenten en collega’s zich geroepen voelen om zich kandidaat te stellen, of zelfs maar een stem uit te brengen. Dat ligt niet aan de gebrekkige zichtbaarheid van de medezeggenschap, maar aan haar beperkte macht en status.

Het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting is bedoeld om daar iets aan te doen. Het is een vergissing om het instemmingsrecht te presenteren als goedmaker voor studenten wiens basisbeurs is afgenomen. De aanpassing van de studiefinanciering is wel de aanleiding geweest, maar niet de rechtvaardiging voor de versterking van de medezeggenschap. Die rechtvaardiging is dat de staf en studenten deel uitmaken van een gemeenschap: ‘Studenten, personeel en bestuurders vormen immers samen de onderwijsgemeenschap waarin een transparante cultuur en het gezamenlijk nadenken over het onderwijs- en onderzoeksbeleid van belang zijn’, zo schreef het ministerie van Onderwijs vorig jaar in haar zogeheten ‘Brief aan instellingen inwerkingtreding wet studievoorschot’. Zeggenschap over financieel beleid hoort daarbij, aldus de minister.

Deze rechtvaardiging voor het instemmingsrecht geldt natuurlijk evengoed op facultair als op universitair niveau. En het argument dat het verschil tussen instemming en advies in de praktijk weinig uitmaakt, is een reden om verder te gaan dan dat, niet om ervan af te zien.

‘Storm in glas water’, tweette rector Carel Stolker naar aanleiding van de discussie over instemmingsrecht op facultair niveau. ‘We zijn op alle niveaus serieus met #medezeggenschap bezig: wij komen er altijd uit!’ Inderdaad is bij de huidige Leidse bestuurders de bereidheid tot overleg groot. Ze luisteren en benadrukken vaak hoe serieus ze de adviezen nemen.

Maar bestuurders komen en gaan. We kunnen er niet van uitgaan dat een volgend bestuur zich even welwillend opstelt. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het feit dat we er altijd uitkomen mede te maken heeft met het overwicht van het bestuur ten opzichte van de inspraakorganen. Inspraakorganen hebben niet de tijd, middelen, en vooral niet de formele macht om adequaat tegenwicht te bieden. Stolker miskent dus het fundamentele punt waar het in deze discussie om draait: de institutionele verankering van tegenmacht van onderop.

Het is naïef om te denken dat versterking van de medezeggenschap niet nodig is, omdat bij ons alles toch in goed overleg gaat. Het belang van geïnstitutionaliseerde tegenmacht zie je juist wanneer het niet soepel loopt. Wanneer de overlegcultuur spaak loopt blijkt dat overleg geen substituut is voor formele controle en verantwoording.

Wat er kan gebeuren zonder geïnstitutionaliseerde tegenmacht hebben we vorig jaar in Amsterdam gezien. Daar raakte het bestuur losgezongen van de gemeenschap die ze bestuurde, drukte plannen door, en legde standaarden voor succes op die niet door de gemeenschap werden erkend. Omdat er nauwelijks mechanismen waren om ze tegenwicht te bieden, werd er verzet buiten de formele kanalen om georganiseerd.

Van zo’n gapend gat tussen bestuur en gemeenschap is bij ons nu (nog) geen sprake. Maar er is geen structurele reden waarom de Amsterdamse problematiek in Leiden niet zou kunnen optreden.

We moeten de medezeggenschap dus juist nu beter organiseren. Binnenkort evalueren het college van bestuur en de Universiteitsraad de invoering van het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting. Het is mooi dat het college nu alsnog genegen lijkt om dit recht ook op facultair niveau te erkennen. Laten we daarbij wat geldt als een ‘hoofdlijn’ ruim interpreteren. De medezeggenschap hoeft zich echt niet bezig te houden met ieder financieel detail, doch iedere beleidskeuze met substantiële financiële consequenties is een hoofdlijn.

Maar instemmingsrecht op financieel beleid alleen is niet genoeg. Laten we ook nadenken over andere manieren om de verantwoording van het bestuur ten opzichte van de academische gemeenschap te versterken. Waarom geven we medezeggenschapsraden bijvoorbeeld niet de bevoegdheid om bestuurders voor te dragen?

Thomas Fossen is universitair docent politieke filosofie. Bert van Laar studeert wijsbegeerte. Beiden zitten in de Faculteitsraad Geesteswetenschappen.