Wetenschap
Beerputten gaan open
Een mens produceert per jaar 500 liter aan uitwerpselen. In de late middeleeuwen verdwenen die in de beerput. Dr. Roos van Oosten schreef een boek over dit fenomeen. ‘Er lag ook wel eens een menselijke vlecht, een apenschedel of een vogelkooi in.’
Monica Preller
woensdag 3 februari 2016
© Carl van Hees

In 1463 besloot het Leidse stadsbestuur dat voortaan elk huishouden moest beschikken over een beerput. ‘De opkomst van de beerput heeft te maken met de professionalisering van stedenbouw. De bouw van huizen was meer georganiseerd en het afval werd verzameld’, vertelt archeoloog Roos van Oosten. Haar boek De stad, het vuil en de beerput, waar zij aanstaande zondag in boekhandel Van Stockum een lezing over geeft, legt uit hoe beerputten werken en wat voor waarde ze hadden voor de stad. ‘Door beerputten werd niet alles meer geloosd in de gracht. In feite zorgden ze ervoor dat de stad schoon bleef.’

Hoewel, schoon? Op een goed moment raakt zelfs de diepste beerput vol. ‘Een mens produceert gemiddeld 500 liter drijfmest per jaar. In Leiden mochten bewoners in de late middeleeuwen zelf hun beerput legen, maar in de 17e eeuw moesten er secreetwerkers voor worden ingehuurd. Het legen gebeurde ’s nachts zodat andere bewoners zo min mogelijk last hadden van de stank. Er kwamen dan twee mannen langs met een grote ton waarin alle feces werden verzameld. Via steegjes liepen ze naar de binnenplaats achter het huis waar de beerput stond. Ze vulden hun houten tobbe en dumpten de inhoud op een bootje dat in de gracht lag te wachten. Na een keer of 75 heen en weer lopen zat hun taak erop. De poep werd buiten de stad gebracht, vaak kwam het uiteindelijk terecht op een weiland als bemesting.’

Leiden was een echte textielstad. Na het Spaans beleg vonden veel gevluchte textielwerkers uit de Zuidelijke Nederlanden er een nieuw onderkomen. De bevolking van Leiden groeide sterk. ‘De gevelrijen raakten gesloten, steegjes verdwenen, waardoor de secreetwerkers voortaan naar binnen moesten met hun emmer. Je moet je voorstellen wat een overlast dat gaf, twee mannen die 75 keer met een ton stront door je huis heen lopen. Maar ja, daarna kon je wel weer een paar jaar je put vol schijten.’

Overigens zijn poep en pis niet de enige dingen die terecht kwamen in de beerput. ‘Ze werden gebruikt als afvalbak, dus er werd van alles in gegooid, waaronder veel aardewerk. Maar er lag ook weleens een menselijke vlecht, een apenschedel of een vogelkooi in. Dat brengt je heel dicht bij de mensen die in die tijd leefden. Zelf heb ik niet zoveel gewroet in beerputten, trouwens, maar het klopt, ja, ze stinken nog steeds. Het verhaal gaat dat in de jaren tachtig Amsterdamse schatgravers konden ruiken of bij een verbouwing ergens een beerput was blootgelegd. Dan belden ze aan om te vragen of ze hem mochten leegscheppen.’

Rond 1600 werden Leidse huizen steeds vaker voorzien van een riolering, wat het einde van de beerput betekende. ‘Leiden was bijzonder vroeg met haar riolering. De meeste Leidse beerputten zijn inmiddels weggehaald. De grootste zat op de plek waar nu de C&A staat. Die was vier meter diep, dat is echt uitzonderlijk.’

De invoer van de riolering zorgde voor meer milieuvervuiling. ‘De afvoer liep uit op het grachtenwater. De doorstroom van het water in Leiden is relatief beperkt, dus het moet ontzettend gestonken hebben.’

Zondag 7 februari 14.00: lezing ‘De stad, het vuil en de beerput’

Van Stockum (Breestraat 113), entree gratis. Aanmelden via leiden@vanstockum.nl