Wetenschap
Verslaving
Prof.dr. Vincent Hendriks, onder­zoeker bij Brijder Verslavingszorg, hield vrijdag zijn oratie als bij­zonder hoogleraar verslaafde jongeren.
woensdag 9 december 2015

Voluit luidt uw leeropdracht ‘verslaving en psychiatrische comorbiditeit bij jeugdigen.’ Hoe zit het met die twee? Raken mensen met psychiatrische problemen sneller verslaafd, of word je gek van middelengebruik?

‘Het eerste meer dan het tweede. Psychiatrische problemen gaan vaak vooraf aan verslavingsproblemen. Het gebruik van alcohol en drugs komt vaak pas op in de puberteit, terwijl iemand daarvoor al een druk of lastig kind kan zijn. Dat neemt niet weg dat het omgekeerde ook voorkomt. Cannabis kan bijvoorbeeld psychoses opwekken bij mensen die daar vatbaar voor zijn.’

Als de psychiatrie eerst komt, betekent dat dan dat je die ook als eerste moet behandelen?

‘Er valt juist een hoop voor te zeggen om bijvoorbeeld iemand met een depressie die veel middelen gebruikt, eerst maar eens te laten stoppen. Ook omdat die middelen de psychiatrische klachten kunnen verhullen. Blijven de symptomen bestaan als het gebruik gestaakt is? Dat is wel iets dat je geïntegreerd moet onderzoeken: niet de depressie aanpakken in de opvang, en de verslaving bij de verslavingszorg.’

Uw oratie ging over ‘het belang van de vroege ontwikkelstadia voor de verslaving.’ Vertel eens?

‘Middelengebruik in de puberteit leidt zelden tot verslaving. Het is een periode van experimenteren en risicogedrag, en het leeuwendeel houdt daar weer mee op, of gaat over op gematigd gebruik. De meeste volwassenen in Nederland gebruiken alcohol met mate, bijvoorbeeld. Een deel van de adolescenten schiet echter door.’

Hoe vis je die nou op tijd eruit?

‘Dat is de heilige graal van mijn vakgebied. We weten wat de risicofactoren zijn: genetica speelt een rol, en psychologische eigenschappen. De omgeving ook: de beschikbaarheid van middelen, sociaal achtergesteld zijn, foute vrienden. We zien bijna altijd een stapeling van zulke factoren, en een wisselwerking tussen persoonlijke en omgevingsfactoren. Maar dat betekent niet dat je ook kan zeggen: “Jij hebt een enorm hoog risico om verslaafd te worden.”’

En bij studenten?

‘De meest risicovolle periode, de adolescentie, hebben ze al doorlopen, kennelijk met succes. Maar sommigen doen dat ondanks een kwetsbaarheid – een genetische vatbaarheid voor verslaving, bijvoorbeeld. Er zijn allerlei online testjes waarop studenten kunnen zien hoe hun gebruik zich verhoudt tot dat van de rest van de bevolking. En je kan jezelf in de spiegel kijken, natuurlijk: als je elke dag laveloos bent, moet je jezelf toch zien te herpakken.’

Wat als je je zorgen maakt over iemand die, zeg, teveel drinkt?

‘Zelfreflectie is belangrijk: je maakt veel meer kans als iemand zelf de noodzaak van gedragsverandering inziet. Er bestaan interventies die een stevige wetenschappelijke basis hebben. De verslavingszorg kan je daarmee helpen, maar de huisarts is ook een prima mogelijkheid.’

Wat verandert er, nu u bijzonder hoogleraar bent? Welke nieuwe mogelijkheden opent dat?

‘Ik zie zeker mogelijkheden tot samenwerking met het Leids Universitair Medisch Centrum en psychologie. Verslaving is niet alleen een medisch, maar ook een psychologisch probleem. Dingen gaan makkelijker als je hoogleraar bent, merk ik nu al: je wordt vaker voor commissies gevraagd, deuren gaan makkelijker open. Maar het vinden van externe financiering blijft een kwestie van hard werken.’ BB