Achtergrond
OPINIE: Schrijdt de beschaving voort? Tja?
Bepalen burgers voortaan wat de wetenschappers gaan onderzoeken? Epidemioloog Frits Rosendaal bladerde door de vragen van de Nationale Wetenschapsagenda en maakt zich geen zorgen meer: alles is omgepolderd.
woensdag 11 november 2015
‘Publieksinitiatieven lijken op een kruising van de Voice of Holland en de FIFA: een jury moet ons beschermen tegen een overmaat aan gesundes Volksempfinden.’

Ongeveer een jaar geleden presenteerden de bewindslieden van Onderwijs hun Wetenschapsvisie, met daarin de Nationale Wetenschapsagenda. Deze zou de prioriteiten voor onderzoek moeten vastleggen, bepaald door de burgers. Er ontstond nogal wat opwinding over dit plan ('Cup-a-Science', 'beauty contest'. Achteraf gezien was dat niet nodig, omdat het plan inmiddels op handige wijze is omgepolderd tot iets waarin een plekje is voor iedereen.

Commissies voorgezeten door wetenschappers zetten de bijna twaalfduizend individuele vragen om in 252 overkoepelende vragen. Zo werd ‘Wanneer worden schietstoelcapsules voor passagiers in vliegtuigen gebouwd?’ ondergebracht in ‘Hoe kunnen we in de toenemende behoefte naar mobiliteit voorzien door een efficiënt, schoon en veilig vliegverkeer?’, en ‘Waarom hoest ik wel in mijn slaap, maar nies ik nooit?’ in ‘Wat is de invloed van slaap op onze gezondheid?’

Hierna is nog enige maanden een brede dialoog gevoerd tussen maatschappelijke organisaties, bedrijven en kennisinstituten. We mogen dus gevoeglijk aannemen dat wat binnenkort aan het kabinet zal worden aangeboden van alle inhoud zal zijn ontdaan. Knap werk, hulde aan de kenniscoalitie.

Vorige maand ontstond nog even wat zorg, toen duidelijk werd dat er wel een prijskaartje aan het geheel hangt, nog los van al het commissiewerk en de fraai opgetuigde website. De universiteiten worden geacht een deel van hun onderzoek te richten op gebieden die op de Agenda staan. Prijskaartje: 87 miljoen. En vanzelfsprekend is dat een sigaar uit eigen doos: het geld gaat af van de zogeheten promotiebonus.

Deze zorg is onterecht, want het abstractieniveau van de overkoepelende vragen is hoog, zeer hoog. Sommige vragen zijn zelfs geen vraag, zoals de overkoepelende kwestie die uit één woord bestaat: ‘Geesteswetenschappen’. Dat dit wellicht een interessante existentiële vraag betreffende het onderzoeksgebied zelf betreft, wordt gelogenstraft door de prangende 36 onderliggende vragen, zoals ‘Schrijdt de beschaving voort?’ Tja, je vraagt het je wel eens af.

Toch valt er nog wel enige sympathie op te brengen voor het project van de Nationale Wetenschapsagenda, en het is interessant om door de vragen te bladeren. Altijd nog leuker dan andere volksdemocratische noviteiten, zoals de Academische Jaarprijs, waarbij de winnaar van de publieksprijs bepaald werd door een stemming. Het gevolg was dat kandidaten hun complete e-mailadresboek, en dat van hun instituut, gebruikten om stemmen te werven.

Die prijs is in 2013 gestopt, maar sinds kort is er de Medische Inspiratorprijs van ZonMW, waarbij men via likes op Facebook een stem voor één van drie projecten kan uitbrengen, na het bekijken van drie larmoyante filmpjes. Of het onderzoek enige kans van slagen heeft, een goede opzet kent of wordt uitgevoerd door groepen met enig benul, komt niet aan de orde. Net zoals bij de Nationale Wetenschapsagenda is er een jury die voorselecteert en een belangrijke stem heeft in de uiteindelijke keuze, om ons te beschermen tegen een overmaat aan gesundes Volksempfinden. Hiermee bevinden deze initiatieven zich qua selectiewijze ergens tussen de Voice of Holland en de FIFA.

Nu wordt wetenschap uitgevoerd met gemeenschapsgeld, dus er is alle reden van wetenschapsbeoefenaren te verlangen dat zij zich publiekelijk verantwoorden, en de burger laten zien wat er wordt gedaan en waarom. Dit kan gebeuren door organisaties, zoals de Koninklijke Nederlandse Akademie der Wetenschappen en de Jonge Akademie, of door individueel mee te werken aan berichtgeving in publieke media. Hier wordt ampel gelegenheid toe geboden, zoals de wekelijkse wetenschapsbijdragen van de kranten laten zien, en bijvoorbeeld ook de dappere pogingen van De Wereld Draait Door om theoretisch natuurkundige begrippen op prime time uit te leggen.

Er is ook niets tegen dat subsidiegevers en universiteiten in de gaten houden of het geld wel goed wordt besteed - ook al is er discussie over de manier waarop. Een goede beoordeling van de verdeling van gelden en de besteding daarvan door deskundigen is daartoe de weg. Oftewel: het volk moet erop vertrouwen dat het Concertgebouworkest excelleert, en trots kunnen zijn dat een dergelijk instituut bestaat, maar het is niet de bedoeling dat ook het repertoire democratisch wordt bepaald. Dan is het het gehele seizoen Vier Jaargetijden.

Gebeurt deze wetenschapsvoorlichting door wetenschapsbeoefenaren optimaal? De vragen van de Nationale Wetenschapsagenda geven een beeld hoe de burger wetenschap ziet. Wanneer men door de vragen bladert, vallen twee zaken op tussen de bezorgde (‘Wanneer verwacht u dat de mensheid uitsterft?’), suggestieve (‘Wat kunnen politici leren van bonobo’s?’), persoonlijke (‘Is fibromusculaire dysplasie een oorzaak van mijn SCAD, oftewel spontane dissectie van de kransslagader?’), wetenschapsfilosofische (‘Waarom weten we nog steeds de oorzaak niet van diabetes type I?’), verwijtende (‘Met de huidige wetenschap en techniek kunnen we nog steeds ernstige ziektes en afwijkingen niet aan. Hoe kan dit?’), aandoenlijke (‘Kunnen jullie onderzoeken in hoeverre gedachten ziekte creëren en genezen?’), lieve (‘Hoe kan ik de salamander redden?’), onfrisse (‘Verplichte anticonceptie bij kindermishandeling’) en vanuit de wetenschap zelf ingediende (‘Hoe kunnen predator-prooi interacties tussen beviste soorten worden meegewogen in visserijbeheer?’) vragen.

Die twee groepen die een inkijkje geven in hoe de bevolking kijkt naar de wetenschap, zijn vragen waarin kennis wordt verward met wetenschap, hetgeen immers het vergáren van kennis en begrip is. Zo lezen we: ‘Wordt een fietser natter van regen bij wind tegen of wind mee?’ Wat verder opvalt is hoe bijzonder breed sommige vragen zijn: ‘Hoe kunnen we het immuunsysteem beter inzetten tegen kanker?’ en ‘Hoe werkt taal?’. De verwarring van kennis met wetenschap wordt in de hand gewerkt door op zich vrolijke initiatieven als de Nationale Wetenschapsquiz, waar slechts weinig van de antwoorden het resultaat zijn van experimenteel onderzoek, of daartoe aanleiding zouden kunnen geven.

De te brede onderzoeksvraag is ook bij beginnende onderzoekers een bekend fenomeen, en hen wordt geleerd, bijvoorbeeld in Umberto Eco’s Hoe schrijf ik een scriptie, een goed afgebakend onderwerp te kiezen. Dus niet: ‘De literatuur van de Renaissance’, maar de receptie van een bepaald hoofdstuk in een bepaald boek van een bepaalde schrijver in een bepaalde kring. We kunnen het publiek niet kwalijk nemen dat zij misvattingen koesteren die deels door wetenschapsbeoefenaren in de hand worden gewerkt, of dat ze fouten begaan die beginnende onderzoekers zelf ook regelmatig maken.

In de publieke berichtgeving over wetenschap zou het nuttig zijn deze niet als encyclopedische kennis tepresenteren, of mensen het juiste antwoord te laten bedenken op contra-intuïtieve vragen. Beter is het om te laten zien wat wetenschap werkelijk is, namelijk op een creatieve manier antwoorden vinden op vragen die voortbouwen op eerder onderzoek. Hierbij dient de wetenschapsbeoefenaar zichzelf niet te overschreeuwen wat betreft het belang of de zekerheid van zijn vondst. Evenmin dienen journalisten te kiezen voor de makkelijk van koppen te voorziene feitjes als ‘Pinda’s verhogen de kans op verkeersongelukken bij 59- tot 64-jarige vrouwen’, die zelden waar blijken en niet tot diepere inzichten leiden.

De agenda van de wetenschap wordt al te veel bepaald door anderen. Hetzij vanwege commerciële belangen, zoals door de farmaceutische industrie gefinancierd onderzoek naar geneesmiddelen. Hetzij door de emotie van de burger, die meer geraakt wordt door kanker bij kinderen dan door gehoorproblemen bij ouderen, of, inderdaad, de predator-prooi interactie bij vissen.

Prof.dr. Frits Rosendaal is arts en epidemioloog. Hij is lid van de KNAW en won in 2002 een Spinozapremie voor zijn onderzoek naar risicofactoren voor trombose.