Studentenleven
Column: Treinreis
woensdag 11 november 2015

Vrijdag was de laatste dag dat mijn studenten-ov geldig was. Na zeven jaar vond de DUO het mooi geweest. Om de dag goed te benutten stond ik voor dag en dauw op, smeerde wat boterhammen, trok mijn jas aan en stapte op de fiets richting het station.

De eerste bestemming was Groningen. In het donker reden we weg. Tegen de tijd dat we uit Almere wegreden was het licht geworden. We reden door Flevoland. Mistige velden waaruit windmolens oprezen en hier en daar een verdwaalde boerderij. Voorbij Zwolle bestelde ik koffie bij een meisje dat een rugzak om had waarin een hele kiosk bleek te zetten. Ik kreeg waterige oploskoffie. In Groningen liep ik snel een rondje door het Groninger Museum, bekeek tijdens het oversteken van de Grote Markt de Martinitoren en stapte de trein weer in. Ik had immers nog een lange reis voor de boeg.

Op naar Maastricht. Het laatste stuk ging met de bus, want er werd aan het spoor gewerkt. Toen we de Waal (of Maas, of Rijn, weet ik veel welke rivier het was) overstaken, moest ik aan Marsman denken. Brede rivieren door oneindig laagland. Gelukkig was het niet oneindig, want mijn boterhammen hadden me tot even voor Assen gebracht en ik had honger. In Maastricht kocht ik Vlaamse friet met mayo in een steeg vlakbij het Vrijthof, je bent daar immers al bijna in België. Om de oosterburen tevreden te houden at ik er een braadworst bij.

Ik liep terug naar het station en stapte weer in de bus naar Sittard. Vanaf daar ging het weer met de trein, terug naar het westen, naar Middelburg. Brabant was plat, ook hier veel boerderijen en akkers. De mensen spraken luider maar waren toch niet goed te verstaan. In Zeeland was dat niet veel beter. Wel werd het rustiger in de trein. Ik luisterde naar Broeder Dieleman, een Zeeuw die vertelt over Zeeland en over God. Je verstaat er niets van en toch weet hij je te raken.

In Vlissingen at ik een pan mosselen in de haven terwijl ik de zon onder zag gaan in de Noordzee. Ik houd niet van mosselen. Omdat iemand me eens verteld had dat vis moet zwemmen dronk ik er veel bier bij. Ik wist niet zeker of mosselen wel als vis tellen, maar nam het zekere voor het onzekere.

In het donker reed de trein weer richting huis. Door de felle verlichting binnen zag ik in de ramen alleen de spiegelbeelden van mijn medereizigers. Een man met een aktetas die een halve liter bier voor zich op het tafeltje had staan. Een blond meisje dat druk in de weer was met haar telefoon.

Nadat ik was uitgecheckt haalde ik bij een automaat het studentenabonnement van mijn kaart. Het was inderdaad mooi geweest.

Tim Meijer