Studentenleven
't Clubje: 'Opeens ontplofte het jassen'
woensdag 4 november 2015
V.l.n.r.: Dave de Jong, Jasmijn Robers, Febe van der Geest, Bas Cavadino. © Taco van der Eb

Hoe kwamen jullie op het idee een Klaverjasvereniging op te richten?

Dave de Jong (29, rechten): ‘Vorig jaar riep de Quintus-voorzitter Niels Westera iedereen op na te denken over subverenigingen. Omdat veel studenten klaverjassen, kwamen we al snel op het idee daar iets mee te doen. Toen hebben Bas en ik Qale Nel opgericht.’

Bas Cavadino (22, culturele antropologie en ontwikkelingssociologie): ‘Dat is de bekendste klaverjasterm. De Nel is de negen van de troefkleur, na de boer de hoogste kaart. Als dat je enige troefkaart is , heb je die “kaal” zitten, omdat de tegenstander die makkelijk uit het spel kan krijgen. Wij schrijven het natuurlijk met een Q vanwege Quintus.’

Febe van der Geest (23, commerciële economie): ‘Jassen is erg populair. Bij ons in huis werd er ook al veel gespeeld voor Qale Nel was opgericht.’

Hoe reageerde de vereniging?

De Jong: ‘Eerst hebben we ons eigen dispuut, Da Vinci, en de het Leidsch Studenten Draegers Gilde (dispuut dat als bijbaan kisten draagt bij begrafenissen, red.) enthousiast gemaakt. Daarna ging het snel, het ontplofte opeens. We trokken gelijk bijna honderd leden. Het leeft enorm!’

Cavadino: ‘We mikten op twee competities met elk elf teams. In het eerste seizoen zijn dat gelijk vier competities met elf teams geworden. Achtentachtig spelers in totaal. En daarnaast behoorlijk wat teams op de wachtlijst, komend seizoen breiden we daarom uit naar zes competities.’

Jasmijn Robers (21, geneeskunde): ‘Febe en ik spelen in team “Roemzoekers”. Je komt nu mensen tegen die je wel kent, maar anders niet zo snel zou spreken. Dat maakt het zo leuk.’

De Jong: ‘Quintus is er erg blij mee. Binnenkort mogen we een schildje ophangen waarmee we officieel een subvereniging worden.’

Waar moeten teams rekening mee houden?

De Jong: ‘Eens per twee weken speel je een competitiewedstrijd, je bepaalt samen met je tegenstander wanneer in die periode. Verder betaal je tien euro contributie per team per studiejaar. Dat is onder andere voor de prijzen aan het eind van het seizoen.’

Cavadino: ‘Je leert het spel vaak pas tijdens je studententijd. Voor jongerejaars en teams die nog niet sterk zijn, hebben we een bijspijkercursus. Ervaren jassers geven dan tips. Verder gaan we ook een bekertoernooi organiseren, zodat je teams uit andere competities kan tegenkomen.’

Waar spelen jullie?

De Jong: ‘De teams zorgen zelf voor een locatie . Dat kan bij iemand thuis zijn, bij Quintus, of zoals nu in café De Spijkerbak.’

Van der Geest: ‘Wij hebben een keer bij mijn oma op de boot gejast toen zij jarig was. Het was het enige moment dat we tijd hadden, dus het andere team is toen langsgekomen om een pot te spelen.’

Hoe zijn de competities ingedeeld?

De Jong: ‘Voor dit seizoen hebben we een loting verricht, aan het eind van dit seizoen zal een deel van de teams promoveren of degraderen. Hoe we dat in februari gaan aanpakken bij de start van het nieuwe seizoen, moeten we nog zien. Door het grote aantal teams moet het hele promotie- en degradatiesysteem dan op de schop. Het duurt anders jaren voor een team dat instroomt in de laagste competitie kan promoveren naar de hoogste.’

Hoe zien jullie de toekomst?

De Jong: ‘Op korte termijn willen we een website online hebben met speelschema’s en uitslagen. Op de lange termijn moet het officiëler, we willen ons inschrijven bij de Kamer van Koophandel, dan kunnen we het ook mogelijk maken voor studenten die niet bij Quintus zitten om mee te spelen.’

Cavadino: ‘En we hopen natuurlijk zo lang mogelijk te blijven bestaan. Ideaalbeeld zou zijn dat we jaren van nu als opa’s van tachtig tegen eerstejaars moeten spelen.’

Door GABE KRAMER