Columns & opinie
Column: Veni, Vidi, burn-out
woensdag 16 september 2015

In mijn vorige column beschreef ik hoe lastig het is om na je PhD een normale baan in de wetenschap te vinden. Ik dacht een prachtige uitweg te hebben gevonden.

Helaas.

Hoe zat het ook al weer: na je promoveren wil je een postdoc en daarna een tenure-track-positie bemachtigen. Dat moet bijna altijd in het buitenland, dus dag relatie, vriendschappen en al dat soort onnodige afleidingen. Vervolgens krijgt in de VS slechts 15-20 procent van de postdocs een tenure-track. In Europa is het al helemaal dramatisch, bijvoorbeeld 3.5 procent in Engeland.

Ik heb natuurlijk wel even rondgekeken. Maar toen ik er achter kwam dat ik voor een betaalbare huurwoning in het buitenland mijn kat zou moeten achterlaten, was dat traject sowieso van de baan.

Gelukkig is er een katvriendelijke uitweg. Als je een briljant idee hebt, kan je een persoonlijke beurs aanvragen bij NWO. Onder de noemers Veni, Vidi en Vici hebben ze een drietal beurzen voor wetenschappers om zogeheten interesse gedreven onderzoek te doen. De Veni is bedoeld voor pasgepromoveerden, met een Vidi kan je vervolgens zelf een paar postdocs aannemen en een Vici geeft je genoeg geld om een eigen onderzoeksgroep op te tuigen.

Ik heb de afgelopen jaren een leuk nieuw onderwerp uitgediept, en daarover 4½ goede papers over geschreven. Qua paperproductie is dat zeker bovengemiddeld. Ik kan zo de outlines voor nog tien leuke vervolgartikelen bedenken. En, de belangrijkste maatstaf, zowel mijn instituut als een bedrijf waarmee ik samenwerk vinden het onderwerp interessant genoeg om er geld in te steken. Een goede basis voor een Veni-voorstel.

Althans, dat dacht ik. Tot ik iemand tegenkwam die bij NWO als commissielid Veni-voorstellen beoordeelt. Wat hoorde ik zo terloops in de wandelgang? Als je niet minimaal acht tot twaalf gepubliceerde artikelen hebt hoef je het niet eens te proberen. Nu snap ik dat een Veni bedoelt is voor excellent onderzoek. Maar laten we even eerlijk zijn.

What. The. Fuck.

Acht gepubliceerde papers in vier jaar is werkelijk waar compleet en godsonmogelijk. Maar de roemloze ondergang van mijn gooi naar een Veni roept wel een interessante vraag op: hoe kan je als promovendus consistent twee á drie artikelen per jaar te publiceren?

Een van mijn co-auteurs opperde om een artikel dat ik nog net niet gesubmit heb te herschrijven en over meerdere artikelen uit te smeren. Dat hoeft in principe geen probleem te zijn (twee korte puntige artikelen zijn niet per se slechter dan een langer en ingewikkelder verhaal), maar het dwingt de promovendus wel heel hard richting kwantiteit boven kwaliteit.

Een andere populaire optie is dreigen, liegen en bedriegen, om zo je naam aan onderzoek te verbinden waar je zelf geen tijd voor hebt. Ik heb de afgelopen jaren zo veel verschrikkelijke verhalen gehoord van vrienden en kennissen – allemaal promoverend in de hoek van geneeskunde – dat ik één ding zeker weet: iemand die het Leids Universitair Medisch Centrum uit wandelt met acht eerste-auteur-publicaties komt eerder voor Peter R. de Vries in aanmerking dan voor een Veni.

Als laatste zou het natuurlijk ook kunnen dat NWO promovendi wil stimuleren er simpelweg veel langer over te doen dan de vier jaar die de universiteit wenselijk acht. Het is best mogelijk dat iemand zich een jaar of zes helemaal kapot werkt en een berg kwalitatief goede papers aflevert. Maar dan? Een Veni is natuurlijk slechts het begin. Als die arme stakker er achter komt dat de eisen voor een Vidi nog veel hoger zijn voorspel ik een onmiddellijke burn-out. Maar wel met een kat op schoot.

Benjamin Sprecher is promovendus bij het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden