Columns & opinie
Column: Masochist (J/N)
woensdag 2 september 2015

Het is weer die tijd van het jaar. De rector houdt een verhaaltje. De supermarkten zijn vol verdwaasde tieners die voor het eerst zelfstandig boodschappen doen. En ook wij Phd’s pikken een graantje mee. Zo kregen we een kartonnen doos met kleffe broodjes. Nog over van de opening van het academisch jaar. Zelfs de nieuwe masterstudenten wilden er niet aan.

Afgelopen weekend stond er om zeven uur ‘s ochtends, voor mijn raam op de Breestraat, een horde corporale alcoholzombies hun post-KMT-hormonen van zich af te schreeuwen. Terwijl ik dit toneelstuk enigszins slaperig, maar daarom niet minder geïnteresseerd, aanschouwde kon ik niet anders dan mijzelf afvragen: waarom doen studenten dit eigenlijk? Niet de alcoholconsumptie – dat spreekt voor zich – maar het studeren zelf.

De overgrote meerderheid doet natuurlijk een gooi naar het middelmatige geld (het aantal Quote 500-bewoners met een universitaire opleiding is op een hand te tellen), maar in theorie word je aan de universiteit opgeleid voor een wetenschappelijke carrière.

Moet je dat eigenlijk wel willen, een carrière in de edele wetenschap? Nu, zo tegen het einde van mijn promotie, weet ik eindelijk hoe je dit voor jezelf kan bepalen.

Er is slechts één vraag die je je hoeft te stellen: ben ik masochist (J/N)?

Een korte beschrijving van het gemiddelde pad naar professorschap.

Eerst moet je natuurlijk promoveren. Het heeft zo zijn ups (eerste keer een paper naar een wetenschappelijk journal versturen) en downs (eerste keer een review terugkrijgen van datzelfde journal), maar terugkijkend was het al met al best leuk.

Vervolgens ga je rondshoppen naar je eerste postdoc-positie. En dan wordt het moeilijk. Tweederde van de promovendi vind weliswaar een plek, maar écht leuke posities zijn vrij zeldzaam. Deze banen worden mondiaal geadverteerd. Letterlijk elke promovendus op de planeet is jouw competitie, en er zitten altijd een paar collega’s bij die onuitstaanbaar geniaal zijn.

Gelukkig hebben ze geen vrienden, zou een gemenere versie van mijzelf gedacht kunnen hebben. Maar zelfs dat is niet waar.

Na een aantal post-docs wil je een tenure-track-plek hebben. Dat is een traject van ruwweg tien jaar waarin je jezelf nog steeds helemaal uit de naad werkt, maar dit keer met uitzicht op een vast contract. Behalve als je in Amerika terechtkomt, want daar nemen ze in sommige vakgebieden rustig drie tenure-trackers aan voor die enkele toekomstige vaste baan. Tien jaar bloedige competitie. Moge de grootste rat winnen.

Voordat je daarvoor überhaupt in aanmerking komt, moet je sowieso een paar post-docs in verschillende landen hebben gehad. Twee jaar hier, twee jaar daar. Zestien uur per dag papers schrijven, dus echt veel tijd om te aarden heb je niet. Mocht je ooit nog terug in Nederland komen, zijn al je vrienden getrouwd. Twee kinderen en een hond; je hebt geen idee meer waar je met ze over moet praten. Dus dan doe je nog maar een post-doc in een op papier aantrekkelijk land. Voor je het weet ben je te oud voor een tenure-track, en een echte carrière in het bedrijfsleven kun je na je veertigste ook wel vergeten. Kersverse promovendi wijzen je fluisterend na in de gang. Je bent een zogeheten permadoc geworden. Die kans is aanzienlijk, want slechts 10 procent van de post-docs krijgt een tenure-track-positie. (Volgens Science is het 20% - red)

In het onwaarschijnlijke geval dat je alle hordes genomen hebt. Wat dan? Iemand die onlangs zijn tenured professorship heeft veroverd beschreef het als volgt: ‘Je gaat het tenure-track-proces in als wetenschapper. Je komt er als uitgeknepen citroen uit. En vervolgens ben je al je tijd kwijt aan management.’

Jawel. Management. Ik zou voor het middelmatige geld gaan.

Benjamin Sprecher is promovendus bij het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden