Columns & opinie
Column: Blaas jezelf op
woensdag 20 mei 2015

Consilioscribendifobie is de vakterm voor de irrationele angst voor schrijfadvies die grenst aan paniek. Ik weet het, want ik lijd eraan. Er hoeft maar iemand bij mij in de buurt komen die me eventueel een tip zou kunnen geven over hoe ik mijn tweets beter kan organiseren, of de huid op mijn bovenarmen slaat uit. In nachtmerries staart soms een student naar een door mij geschreven schoolbord en trekt zijn wenkbrauw op. Toen laatst iemand naar een beeldscherm gluurde waarop een zin van mij stond afgebeeld en zijn keel schraapte, heb ik dat beeldscherm zonder het te willen gebroken.

Het is begonnen in de jaren negentig. Het internet was net opengesteld voor het grote publiek en de eerste cursussen Hoe schrijf ik e-mails zonder brokken kwamen op de markt. Daar werd bijvoorbeeld met veel aplomb beweerd dat mails niet langer mochten zijn dan 24 regels omdat ze anders niet op een scherm pasten en mensen niet van scrollen hielden. Niemand wist nog hoe je een mail moest schrijven, en dus begonnen sommige mensen, die het óók niet wisten, voor veel geld dat soort dingen uit te leggen aan anderen.

Ik heb zelf van dat soort cursussen gegeven. Ik was net gepromoveerd en had geen baan.

Natuurlijk is het irrationeel om te generaliseren over één zo’n traumatische ervaring. Maar toch begon ik te gloeien toen ik in PLOS Computational Biology een artikel las waarin de bekendste tips voor het schrijven van abstracts empirisch werden getoetst. Veel van die tips blijken bovendien ook voor andere genres te worden gebruik. Wees kort. Wees niet al te ingewikkeld. Gebruik geen moeilijke woorden.

Wat blijkt, veel tips werken niet, en soms kun je beter het omgekeerde doen. Er is een positieve correlatie tussen de lengte van een abstract en het aantal keer dat het geciteerd wordt. Zoals ook moeilijke woorden een tekst juist succesvoller maken. Deze tips omdraaien bleek bovendien ook buiten de biologie te werken: het onderzoek bestreek onder meer psychologie, wiskunde, geologie, natuurkunde en scheikunde. Dat is geen representatieve keuze, maar er bleken tussen deze heel diverse groep niet veel verschillen.

Er waren ook tips die volgens het artikel in PLOS Computational Biology wél werken, zoals de suggestie om superlatieven en positieve woorden te gebruiken. Kijk, zo komen we tot een algemeen schrijfadvies dat niet alleen werkt, maar dat je ook kunt begrijpen: blaas jezelf op, houd een zo lang mogelijk kletsverhaal met moeilijke woorden, doe alles om zoveel mogelijk indruk te maken. Succes verzekerd – en waarschijnlijk niet alleen bij abstracts.

Het maakt ook in een klap duidelijk waarom de bestaande, niet empirisch getoetste, schrijfadviezen vaak tot zoveel wanhoop stemmen: ze gaan uit van het goede in de mens. Een tekst moet kort zijn en weinig woorden tellen, want dan begrijpt de lezer je beter en dan is iedereen er beter af. Taal is communicatie van de nobele soort: ik heb een idee in mijn hoofd, ik schrijf, jij leest, en na afloop heb jij hetzelfde idee.

Maar zo werkt het niet. Een lezer wil helemaal niet beter worden, een schrijver wil niet communiceren, ook niet in het wetenschappelijke abstract. Ze willen enorme indruk maken, en genieten van moeilijke woorden en lange zinnen. Ze lezen consilioscribendifobie en weten dat het wel goed zit. Waarom zou je die vrede verstoren?

Marc van Oostendorp is hoogleraar fonologische microvariatie