Achtergrond
Zij waren goed...
De Leidse studenten en docenten die in het verzet gaan, strijden met verschillende wapens. Voor hun tegenhangers, zie: Zij waren fout
donderdag 30 april 2015

De zingende spionne

‘Ik lig op mijn bed in de cel en kijk naar het kleine stukje lucht dat ik nog net kan zien. Ineens hoor ik een man zingen. Ik schrik ervan. Het is een diepe zware stem. Ik kan de tekst niet verstaan maar herken de melodie.’

Dat schrijft Henriette Roosenburg in En de muren vielen om (1957). Roosenburg, codenaam Zip, studeert letteren in Leiden als de oorlog uitbreekt. Al snel wordt ze koerier voor verzetskrant Het Parool en raakt betrokken bij Fiat Libertas, een verzetsorganisatie die is gespecialiseerd in het redden en het land uitsmokkelen van neergeschoten piloten, krijgsgevangenen, Engelandvaarders en andere illegalen. Ze levert een aantal piloten af in Zwitserland en brieft de bewegingen van vijandelijke troepen door naar Londen. In maart 1944 wordt ze in Brussel opgepakt door de Sicherheitspolizei en komt terecht in het grootseminarie in Haaren dat door de Gestapo als gevangenis wordt gebruikt.

‘Ik besluit ook te gaan zingen’, schrijft ze in haar autobiografie. ‘Ik kies voor wat bekende Nederlandse hymnes en liedjes. Niemand reageert. Dan zet ik een couplet in van een aan de Universiteit Leiden populair studentenlied. En dan ineens, als bij een wonder, hoor ik een vrouwenstem het refrein zingen. Ik wil reageren, maar ik heb een brok in mijn keel, er klinkt alleen wat gepiep. Even later vrouw zingt de vrouw het couplet. Ik verman me en zing mee. Dan horen we de emmers van schoonmakers Tom en Piet. Die staan onze kant, maar ze zijn vergezeld door een bewaker. Ons lied verstomt.’

De vrouw met wie ze de zangconversaties houdt, blijkt een Leids alumna te zijn, die Hettie heet. Door woorden en zinnen in het studentenlied aan te passen wisselen ze informatie uit.

Een week voor haar arrestatie heeft Roosenburg geld, instructies en vervalste papieren achtergelaten voor de terugtocht naar Engeland van ene spion Harry. Als tijdens haar verhoor zijn naam valt, schrikt ze. ‘Ik moet de rest van de groep waarschuwen’, denkt ze. Na zingend overleg met Hettie besluit ze een briefje te schrijven. ‘In de kraag van mijn jas had ik vloeitjes en een stompje van een potlood verstopt. Ik plak twee vloeitjes aan elkaar. Het is verbazingwekkend hoeveel te tekst je daarop kwijt kan.’ Daarna plakt ze haar boodschap onder een emmer die de schoonmakers zullen ophalen.

Roosenburg belandt met Hettie en verzetsstrijder Nel Lind op één cel. ‘Er zit een raam in deze kamer en ik kan andere cellen zien. Ik wil contact maken en fluit een populair Engels liedje, When the Lights Go On Again.’ Ze krijgt een reactie van een man. Na enige aarzeling wil hij zeggen wie hij is: ‘Ik ben Harry.’

De cellen blijven met elkaar communiceren tot Harry naar Utrecht wordt gestuurd en later op transport wordt gesteld naar een concentratiekamp. De vrouwen worden ter dood veroordeeld. Maar op 5 september 1944, Dolle Dinsdag, zijn de Duitsers zo in paniek dat ze Haaren ontruimen. In de chaos raken de dossiers van de vrouwen kwijt. Lind en Roosenburg worden naar een gevangenis in Waldheim gestuurd. Maar omdat het onduidelijkheid is wie ze zijn, ontsnappen ze aan executie. Al snel volgt de bevrijding door de Russen.

Hettie overleeft concentratiekamp Mauthausen, en er is meer goed nieuws. ‘Na twee weken, krijg ik post uit Londen. Ik maak het pakketje open. Er zit bladmuziek in. Het is When the Lights Go on Again.’ Harry leeft nog: hij is uit een trein richting het concentratiekamp gesprongen.

Roosenburg verhuist naar Amerika en werkt onder andere als correspondent voor Time Inc. De Engelse vertaling van haar boek verschijnt in 1958. Ze overlijdt in 1972 op 56-jarige leeftijd. VB

De steeds fellere hoogleraar

Na de bezetting is het voor hoogleraar volkenrecht Ben Telders meteen duidelijk hoe om te gaan met de Duitse bezetter: men dient te gehoorzamen, zolang er geen internationale regels worden geschonden en er ruimte blijft voor de overtuigingen van het Nederlandse volk. Wanneer de Duitsers deze grenzen volgens Telders overschrijden, uit hij zijn kritiek in diverse artikelen.

Telders ontwikkelt zich tot een feller tegenstander als Nederlandse ambtenaren in oktober 1942 gevraagd wordt om een zogeheten Ariërverklaring af te leggen. Wie dat niet doet, wordt als Jood aangemerkt. Telders roept anderen op om niet te tekenen. Het haalt echter weinig uit. Ook Telders zet uiteindelijk een handtekening, ware het met een bijgevoegde protestbrief.

Als Joodse ambtenaren ontslagen worden, speelt Telders een grote rol bij het organiseren van een protest. Volgens Huib Drion, die tijdens de oorlog met zijn broer verzetskrant De Geus uitbracht, bood Telders zich als eerste als spreker aan, toen de leden van de juridische faculteit besloten dat solidariteit met Joodse collega’s in een protestrede moest worden uitgesproken. ‘Onontkoombaar rees de vraag wie namens de Faculteit het protest zou verwoorden’, schrijft hij in 26 November 1940 en de terugblik vijftig jaar later. ‘Na een ogenblik van stilte bood Telders zich als spreker aan: hij was niet getrouwd, zodat een maatregel van de bezetter alleen hemzelf en niet zijn familie zou treffen. Maar Cleveringa vond dat in een zo belangrijke zaak als deze de decaan namens de Faculteit behoorde te spreken.’

Op 18 december 1940 pakken de Duitsers Telders op, en belandt hij voor een half jaar in de gevangenis van Scheveningen. Later, in het concentratiekamp van Buchenwald, moet hij zware arbeid verrichten en lijdt hij erge honger. Groot moet de opluchting dan ook geweest zijn als hij in januari 1944 in kamp Vught terecht komt. Hij ontmoet er oude bekenden en krijgt zelfs een tijdelijke studieopdracht bij Philips.

Een paar maanden later wordt hij naar Kamp Sachsenhausen getransporteerd. Daar krijgt hij werk bij de kampregistratie, waar hij – als laatste verzetsdaad – helpt om medegevangenen administratief ‘zoek’ te maken en zo een aantal executies kan voorkomen. In februari 1945 wordt hij nog een laatste keer overgeplaatst, ditmaal naar het kamp Bergen-Belsen. Het is er verschrikkelijk: het kamp is overvol, er zijn veel ziektes en heerst grote honger. Negen dagen voor de bevrijding van het kamp, sterft hij er aan vlektyphus. PM

De wieg van het studentenverzet

Samen met zijn zus Tilly komt Han Gelder halverwege de jaren ’30 vanuit Indië naar Nederland om te studeren. Na het gymnasium kiest hij voor de studie Indologie, zodat hij bestuursambtenaar in Nederlands-Indië kan worden. Als de Duitsers de Leidse universiteit sluiten, verhuist hij naar Utrecht om er Nederlands recht te studeren.

Als negentienjarige staat hij aan de wieg van het studentenverzet. Samen met de Utrechtse student Wim Eggink zet hij een illegaal landelijk overlegorgaan van studenten op: de Raad van Negen, genoemd naar de negen plaatsen met een universiteit of hogeschool, die zijn vertegenwoordigd. Ook is hij een van de oprichters van het verboden blad Ons Volk, en helpt hij Joden aan valse papieren en bonnen.

Als hij op 21 januari 1944 bij drukkerij Bevedeem in Den Haag op de bel drukt, doet een soldaat van de Sicherheitsdienst open. Zonder te twijfelen schiet Gelder de Duitser in zijn arm en zet vervolgens het pistool tegen zijn eigen hoofd. ‘Heel tragisch’, zei de bevriend verzetsstrijdster Els Arendsen de Wolff-Exalto twee jaar geleden in Mare. ‘Hij heeft zich door zijn kop geschoten. Hij had ooit tegen zijn verloofde gezegd: “Als ik gepakt word, sta ik niet voor mezelf in. Ik weet niet of ik het kan volhouden om geen namen te noemen.”’

Omdat Gelder zich heeft vermomd met een bril en zijn haar donkerblond heeft geverfd, levert zijn signalement weinig op. Ondertussen wordt zijn verloofde Onnie ongerust. Aangezien bekend is dat er een dode naar het mortuarium is gebracht, wordt er in het geheim een afspraak gemaakt. Els vergezelt haar. ‘Het was Han’, zei ze vorig jaar tegen het Algemeen Dagblad. ‘Hij lag daar, een roodbruin gaatje in zijn linkerslaap. Onnie schoof de verlovingsring van zijn vinger. We zijn toen intens verdrietig vertrokken, maar blij dat we hem nog hebben gezien.’ Hans verloofde Onnie trouwt na de oorlog en vernoemt haar oudste zoon naar haar eerste liefde. PM

Roeien op de Nazi-Spelen

In 1936 wordt chemicus Johan Frans van Walsem in een Njord-boot alsnog Nederlands kampioen roeien op de twee-met-stuurman, als blijkt dat de aanvankelijke winnaars eigenlijk Duitsers zijn. Daarmee kwalificeert het drietal zich voor de Olympische Spelen in Berlijn.

Van Walsem is stuurman, een van de roeiers is de latere Minerva-preses, verzetsheld en spion Ernst de Jonge. die model stond voor Guus LeJeune (snapt u ‘em?) in Soldaat van Oranje. De Nederlanders hebben hard getraind, maar hun oude boot verbleekt bij de modernere boten van de concurrentie. Ze halen de finale niet, maar blijven wel in Berlijn om te feesten. In 1939 wordt Van Walsem ook nog ‘academisch kampioen schermen’ van Nederland, als lid van de Leidse Studenten Schermvereniging.

In de oorlog – als hij inmiddels chemiedocent aan de universiteit is – helpt hij bij de oprichting van de Leidse verzetskrant Ik zal handhaven. Het gestencilde blaadje verschijnt onregelmatig, in een oplage van maximaal vijfhonderd exemplaren.

Het blad bevat praktische aanwijzingen voor het openlijk verzet, vooral voor personen die direct met de bezettingsautoriteiten te maken hadden, zoals ambtenaren. Opiniestukken, nieuws, binnenlandse berichten en humor zoals cartoons en puzzels moeten het blad wat luchtiger maken.

In 1941 wordt hij om onduidelijke redenen gearresteerd, en naar een concentratiekamp gestuurd. Begin 1943 sterft hij in Neuengamme aan de gevolgen van tuberculose. Een Sachbearbeiter van de Duitse veiligheidspolitie schrijft dat Van Walsem ‘fanatisch demokratisch veranlagt’ was.

Ook De Jonge zal het einde van de oorlog niet halen – de ‘Groep Kees’ waar hij bij hoort, wordt in 1942 verraden. De Duitsers sturen De Jonge naar een concentratiekamp in het Poolse Rawicz, waar hij in september 1944 overlijdt. BB

De alcohol stokende piloot

In 1934 begint Bram van der Stok zijn studie medicijnen in Leiden. Hij blijkt meer geïnteresseerd in roeien, ijshockey en vliegen, dus in 1936 verlaat hij de universiteit voor een pilotenopleiding.

Aan het begin van de oorlog neemt hij het op tegen de Duitse gevechtsvliegtuigen. ‘Toen hij werd geraakt wist hij te landen, klom uit zijn brandende Fokker D-21 en nam de tijd voor een foto’, aldus NRC Handelsblad in 1993. Na de Nederlandse capitulatie worden de vliegers naar huis gestuurd.

Verstopt in een kleine, smerige ruimte onder het ketelhuis van een vrachtschip, vlucht hij naar Engeland. Op zee wordt hij door Erik Hazelhoff Roelfzema (zie pagina 13), Peter Tazelaar en Toon Buijtendijk tevoorschijn gehaald. In Engeland mogen de heren op audiëntie bij koningin Wilhelmina.

Van der Stok kan aan de slag als piloot bij de Engelse RAF. In 1942 wordt hij boven Frankrijk neergeschoten en naar het krijgsgevangenkamp Stalag Luft III gebracht. Daar ontpopt hij zich tot een gewiekst vervalser en omkoper. ‘Hij maakte zijn inkt voor valse paspoorten en Ausweisen van olie en roet. Op Koninginnedag stookte hij in een wastobbe op een vuur van briketten alcohol van de rozijnen uit de Rode Kruispakketten en hij voerde de kampbewoners tot de rand van alcoholvergiftiging met whisky uit stroop en Apricot Brandy van gedroogde abrikozen’, schrijft NRC.

Samen met een kleine tachtig gevangenen weet Van der Stok te ontsnappen. Eenmaal terug in Engeland neemt hij weer plaats in het Spitfire-squadron.

Na de oorlog blijken zijn twee broers die ook actief waren in het verzet in concentratiekampen te zijn gestorven. Zijn vader is zo vaak door de Gestapo gemarteld, dat hij blind en gebroken door het leven gaat. ‘Ze hebben hem gewoon vermoord, een schot in zijn hoofd was menselijker geweest’, zou de moeder van Bram volgens historicus Hans Molier gezegd hebben. Na de oorlog verkiest Van der Stok het afronden van zijn studie boven een carrière bij de luchtmacht. Hij verhuist naar Amerika en later – net als Hazelhoff Roelfzema – naar Hawaï. PM