Achtergrond
... en zij waren fout
Bij herdenkingen kijken we maar al te graag naar de helden (Zie: zij waren goed). Maar er liep ook echt fout volk rond aan de Universiteit Leiden tijdens de oorlog.
Vincent Bongers
donderdag 30 april 2015

In de eerste twee oorlogsjaren groeit de NSB naar ruim 100.000 leden. In Leiden staan er in 1941 duizend leden ingeschreven. Militarist Meinoud Rost van Tonningen die rechten studeert, is zo fout als het maar kan. Nazi-kopstuk Heinrich Himmler is zijn grootste held en hij wil niets liever dan toetreden tot de Waffen-SS. Zelfs NSB-leider Anton Mussert vindt dat Rost van Tonningen veel te ver gaat. De Leidse hoogleraar Rechten Jaap Schrieke heult de hele oorlog met de vijand. Maar hij is minder fel en geeft minder blijk van agressief antisemitisme dan zijn collega Robert van Genechten, die zelfs een antisemitische variant publiceert van de Middeleeuwse dierenvertelling Van den Vos Reynaerde. Maar ook hij is niet gitzwart. Regelmatig gaat Van Genechten de strijd aan met de Duitsers. De nazi’s zetten hem uiteindelijk op een zijspoor. Schrieke adviseert het Nationaal Socialistisch Studentenfront dat zijn hoofdkwartier in Leiden heeft. Het Front had overigens hooguit enkele honderden leden. Ook zij verschillen van elkaar. Een deel zwaait alleen maar met vlaggen, anderen gaan bij de SS en sterven op de toendra’s in Rusland.

De antisemitische vos 

Robert van Genechten wordt in 1895 geboren in Antwerpen en werkt in de Eerste Wereldoorlog samen met de Duitsers. Dat wordt hem zwaar aangerekend en om een gevangenisstraf te ontlopen vlucht hij naar Nederland. In 1930 laat hij zich tot Nederlander naturaliseren en in 1934 wordt hij lid van de NSB. 

Daar ‘rijst de ster van Van Genechten snel’, schrijft hoogleraar Nederlands Frits van Oostrom in 1984 in het tijdschrift Literatuur. ‘In 1938 benoemt Mussert hem tot hoofd van de afdeling Vorming van de partij, en kort daarna tot leider van het zogenoemde Opvoedersgilde.’ Hij wordt na de bezetting ‘procureur-generaal bij het “Vredesgerechtshof” in Den Haag, een rechtbank die tot taak heeft misdrijven op te sporen “welke de politieke vrede binnen de volksgemeenschap in gevaar brengen.” In feite stond hierbij voorop, acties te bestraffen van de ondergrondse tegen de NSB’ers en collaborateurs.’ Volgens historicus Loe de Jong bemoeit hij zich ook intensief met de verhoren van de Leidse rechtendecaan Cleveringa.

Van Genechten mag dan hoogleraar zijn, die academische titel stelt eigenlijk niets voor. De Stichting tot de bevordering van de Studie van het Nationaal-Socialisme benoemt hem in 1941, dus na de sluiting van de universiteit, tot bijzonder hoogleraar economie. Hij geeft zijn afschuw voor Joden op een bijzondere manier vorm in een antisemitische bewerking van Van den Vos Reynaerde. In deze versie introduceert Van Genechten de neushoorn Jodocus. ‘Deze Jood-ocus, de neus-hoorn is de belichaming van de eeuwige jood’, schrijft Van Oostrom. Dat ‘bastaardras’ zal vanwege de ‘straathondenmoraal’ nooit in Europa wortelen, aldus Van Genechten in zijn brochure Het Jodenvraagstuk. De NSB laat zelfs een tekenfilm van de antisemitische Reinaert maken, die in april 1943 is vertoond in een Haagse bioscoop, maar nooit officieel wordt uitgebracht. Er zijn wel delen bewaard gebleven.

Van Genechten noemt de universiteit met haar opstandige hoogleraren en studenten een ‘horzelnest dat moet worden uitgebrand’, een uitspraak die hij later tijdens zijn proces ontkent. Zijn pogingen om van Leiden een Duitse frontuniversiteit te maken, mislukken. Toch is hij geen blinde volger van de nazi’s. Hij verzet zich tegen het Duitse optreden tegen studenten en hij is het er niet mee eens dat de Waffen SS studenten werft. Ook wil hij niet dat er uit vergelding voor aanslagen op NSB’ers gijzelaars worden gedood.

De Duitsers ontslaan hem in 1943 en hij krijgt een nepbaan als hoogleraar strafrecht. Van Genechten raakt in een depressie en probeert zelfmoord te plegen, wat mislukt. Op 13 december 1945 is hij wel succesvol. Hij is door het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag ter dood veroordeeld. In een brief bekent hij ‘in de eenzaamheid der cel’ schuld. ‘Het is alsof ik uit een droom ontwaakt ben.’

De held van de ander

‘Wij kennen d’ oude wet 

Wij weten, dat het moet,

Steeds wordt de vrijheid van een volk 

Gekocht door ’t beste bloed.’

Deze regels zijn geen eerbetoon aan een verzetsheld die is gefusilleerd door de Duitsers. Ze zijn geschreven in de editie van februari 1943 van Studentenfront, het blad van het Nationaal Socialistisch Studenten Front, door Obersturmführer A. Ferket ter nagedachtenis aan een kameraad die aan het oostfront is gestorven. ‘Weer is een leven onherroepelijk ten einde. Hij is de eerste van ons die viel.’ Hij die viel, was Koos Timmenga, op 16 april 1916 geboren in Leeuwarden. Zijn ouders staan in Friesland bekend als felle NSB’ers. Timmenga is ook een fanatiekeling. Hij is afdelingsleider van de Leidse tak van het Nationaal-Socialistisch Studenten Front. De geneeskundestudent heeft zich na ‘de sluiting van Leidsche Universiteit gemeld voor de Nederlandsche Ambulance’, aldus Ferket. ‘Als een der beste kameraden gaf hij hier zijn krachten aan de Beweging.’ Om de strijd aan te binden met het Bolsjewisme sluit hij zich aan bij de SS. Hij wordt op 28 november 1942 in de buurt van Selo Gora in Rusland ‘te midden van zijn werk getroffen door een granaat.’

Ferket citeert een brief van een arts die met Timmenga diende: ‘Wij werkten in de behandelingsruimte toen het bericht kwam dat kameraad Timmenga gevallen was. “Tim” – zoals hij zich het liefste liet noemen – was onvermoeibaar. Was altijd daar, waar het er hard aan toe ging. Toen wij ons Hauptverbandplatz opsloegen na een lange dag en een halve nacht zwoegen op de Russische “wegen” en wij daarop 22 uur aan een stuk opereerden, was hij diegene die nog “kon”.’

Opvallend is dat in de brief staat dat Timmenga ‘pijnlijk leed onder de wangedragingen van verschillende kameraden. Het heeft mij dan ook niet verwonderd, dat hij met vreugde voor enige tijd van onze afdeling vertrok om een Truppenarzt te vervangen.’ Twee dagen na de overplaatsing wordt Timmenga dodelijk getroffen.

Het zedelijke nationaal-socialisme

Leidse hoogleraar rechten Jaap Schrieke spreekt bij zijn oratie in 1935 al zijn waardering uit voor de Duitse economische ordening. Hij vindt het nationaal-socialisme ‘van hooger zedelijk gehalte dan de meedoogenlooze Amerikaansche big-business principes.’ Hij wil tijdens de oorlog dat er twee leerstoelen in Leiden komen voor de economie en filosofie van het nationaal-socialisme. Dat gebeurt echter niet. Hij is ook lid van het NSB-gilde Rechtsfront.

Als secretaris-generaal van het ministerie van Justitie weigert hij de eed op Mussert af te leggen. Hij houdt de NSB zoveel mogelijk buiten de deur van zijn departement. Hij is Duitsgezind en op verschillende verzoeken om op te komen voor het lot van de Joden gaat hij niet in. Dat verergert hun situatie alleen maar, laat hij weten.

Schrieke bemoeit zich voordat hij secretaris-generaal is intensief met het op 16 november 1940 in Den Haag opgerichte Nationaal Socialistisch Studentenfront (NSSF). Het bestuur van organisatie verhuist naar Leiden. Het hoofdkwartier wordt Rapenburg 26, Het Huis Maupertuus. Uit het NSSF-pamflet Wat wij willen blijkt dat de Leidse afdeling zich hard wil maken voor ‘een beter, want vollediger, studentenleven’ en zich afzet tegen de ‘slome levenshouding’ van de Leidse student.

Studenten die zich aansloten bij het Front waren ‘veelal personen die een grote geldingsdrang hadden en zich niettemin in andere studentenorganisaties geen leidende positie konden verwerven of zich daarin zelfs niet of nauwelijks konden handhaven’, schrijft P.J. Idenburg, secretaris universiteit tegen het nationaal socialisme en bezetting. Het Front had een voorganger: de in 1934 opgerichte Nederlandsche Nationaal-Socialistische Studentenfederatie (NNSS). De leden worden met de nek aangekeken door de Leidse studenten en medewerkers. De NSB’ers blinken vooral uit in vandalisme. ‘De leden lieten van aanvang af van zich spreken door wanordelijkheden in de stad.’ En door ‘vernielingen aan te richten aan openbare voorzieningen, en de ruiten van winkels van Joden en bekende anti-fascisten te vernielen. In cafés en restaurants lokten zij ongeregeldheden uit. Het tuchtrecht van de rector magnificus kon slechts worden wanneer de betrokkenen zich aan een misdrijf schuldig maakten.’ 

Ook op de universiteit zelf is de NNSS irritant aanwezig. ‘In de universiteitsgebouwen werd propagandamateriaal uitgedeeld en er werden hakenkruisen in de collegebanken aangebracht.’

Professor Schrieke wordt in de almanak van het NSSF uit 1942 nog bedankt ‘voor de raad en daad’ waarmee hij het Front ‘terzijde stond’. Uit de almanak blijkt ook hoe hevig het verzet was. ‘Het strijdelement vlamde nog even op, toen onze tegenstanders in het duister der nacht met een haast beangstigende heldhaftigheid brand stichtten in het op dat moment onbewoonde huis van den leider van het Studentenfront, Kameraad Houdijk.’

Als de universiteit sluit, wordt ook de Leidse afdeling ontbonden. ‘Mogelijkheden tot daadwerkelijke actie in onze eigen studentengemeenschap bleken niet aanwezig’ De studenten zoeken hun heil bij andere afdelingen of bij de SS of de Weerbaarheidsafdeling van de NSB. 

Na de oorlog acht het Bijzonder Gerechtshof bewezen dat Schrieke ‘opzettelijk hulp heeft verleend aan de vijand’. Hij wordt ter dood veroordeeld. In hoger beroep krijgt een lichtere straf van twintig jaar cel omdat hij als secretaris-generaal ‘naast het strafbare’ ook dingen deed in het ‘belang van het Nederlandse volk’. Schrieke zit de straf niet uit. Hij komt in 1955 vanwege medische redenen vrij. In 1976 overlijdt hij.

Radicaler dan Mussert

Meinoud Rost van Tonningen werd op 19 februari 1894 geboren in Surabaya, Nederlands-Indië. In 1909 verhuisde hij naar Nederland. Als student roeide hij op hoog niveau. Hij was lid van Njord en president van de Delftsche Studenten Roeivereeniging Laga. ‘Maar een belangrijker wapenfeit was de overwinning van Laga bij de Varsity-roeiwedstrijden in 1914. Rost maakte deel uit van de “oude vier,” schrijft Rost van Tonningen-biograaf David Barnouw.

In 1919 begon hij een studie rechten in Leiden. Na afronding van deze opleiding vertrok hij naar Oostenrijk om bij de Volkenbond te gaan werken. In Wenen werd zijn haat jegens de Joden en communisten heviger.

In 1936 werd hij lid van de NSB. Leider Anton Mussert was in eerste instantie blij met Rost van Tonningen, maar ging hem al snel wantrouwen. Rost van Tonningen was te militaristisch en te radicaal. Hij geloofde heilig in de vorming van een Groot Germaans Rijk waar Nederland deel van ging uitmaken. Hij richtte zich tot ergernis van Mussert dan ook sterk op de nazi’s en had een aantal ontmoetingen met zijn grote voorbeeld Reichsführer-SS Heinrich Himmler. Ook ging hij op bezoek bij Hitler.

Op de site parlement.com wordt hij omschreven als een ‘twistzieke, wispelturige, ambitieuze en onverdraagzame man.’ In 1939 werd hij ‘als Tweede Kamerlid een dag geschorst na een handgemeen in de vergaderzaal.’ De enige knokpartij ooit in de Kamer.

In datzelfde jaar richtte hij de Mussert-Garde op, een paramilitaire organisatie die de basis vormde voor de Nederlandse SS. Rost van Tonningen wilde toetreden tot de Waffen-SS maar dat lukte niet omdat er vermoed werd dat hij Indisch bloed in zich had. Hij slaagde er niet in om twijfels over zijn raszuiverheid weg te nemen.

In 1944 landden de Geallieerden in Normandië. Onder druk van de vijand versoepelden de Waffen SS-eisen en Rost van Tonningen trad toe. In 1945 werd hij door de Canadezen opgepakt en belandde hij in Strafgevangenis Scheveningen.

Daar ‘werden de gevangenen vaak ernstig mishandeld’, schrijft Barnouw. ‘Leden van de Binnenlandse Strijdkrachten en de marechaussee voerden een waar schrikbewind. Op zondag werd de gevangenis opengesteld voor het publiek, dat ook aan de mishandelingen mee mocht doen.’

Op 5 juni sprong hij van de trap op de eerste verdieping van het complex. Hij overleefde de val niet.

Volgens ‘Zwarte Weduwe’ Florrie Rost van Tonningen is haar echtgenoot van de balustrade gegooid. Ze hield zijn gedachtegoed in leven. In haar villa in het Gelderse Velp bleef zij tot vlak voor haar dood in 2007 rechts-extremisten ontvangen.