Achtergrond
Essentieel om te overleven
De Hortus botanicus viert zijn 425ste verjaardag met een symposium over de toekomst van botanische tuinen. ‘Ons voedselaanbod verbetert enorm als we twaalfduizend soorten gebruiken in plaats van twaalf.’
Bart Braun
woensdag 15 april 2015

Het gaat goed met de Leidse Hortus. Het aantal bezoekers - vorig jaar 127.618 – stijgt, de omzet stijgt. De tuin draait mee in het onderwijs en onderzoek van zowel de bètafaculteit als archeologie, maar ook in de cultuureducatie van Leidse vmbo’ers. De omzet steeg naar meer dan 1,3 miljoen euro. En het is feest: dit jaar viert de Hortus zijn 425ste verjaardag.

Onderdeel van de feestelijkheden is een tweedaags symposium dat komend weekend plaatsvindt. Het onderwerp: ‘Botanische tuinen in een veranderende wereld.’ Want niet overal gaat het goed, en waar het wel goed gaat, is het niet vanzelfsprekend dat dat ook zo blijft.

De geneeskunde – voor veel universiteiten ooit de reden om een tuin aan te leggen – gebruikt geen verse planten meer. De biologie houdt zich tegenwoordig met veel meer vragen bezig dan alleen de plantensystematiek. Niet zo gek dus, dat veel universiteiten hun tuinen hebben afgestoten. Van de acht universitaire botanische tuinen in Nederland zijn er nog slechts drie echt onderdeel van hun universiteit: die van Utrecht, Delft en Leiden. De andere horti hebben geen wetenschappelijke taken meer, en zijn stichtingen geworden. Een groot deel heeft het zwaar. De grootste, in het Groningse Haren, heeft meerdere malen aan de rand van de financiële afgrond gestaan, en draait sinds 2012 geheel op vrijwilligers. Het toch al te kleine tuintje van de Vrije Universiteit moet binnenkort grond afstaan aan een nieuw te bouwen afdeling van het VUMC.

Tegelijkertijd moeten de soms noodlijdende tuinen steeds meer doen. Niet alleen hun eigen wereldje verandert, maar ook de boze buitenwereld. Vernietiging van ecosystemen en klimaatverandering zorgen ervoor dat botanische tuinen een steeds grotere rol krijgen in het behoud van plantensoorten.

‘Er wordt vaak en veel in doemscenario’s gesproken’, vertelt Paul Keβler, prefect van de Leidse Hortus. ‘Ik zie het glas meer als half vol. Veel botanische tuinen zijn inderdaad wat weggegroeid van het onderwijs en onderzoek, en steeds meer in de richting van het algemene publiek geschoven. Dat had vaak meer belangstelling voor ons dan onze wetenschappelijke collega’s. Misschien stonden we ook te weinig open voor de vragen die zij hadden.’

Dat laatste is aan het veranderen, benadrukt Keβler. Het Natural Products Lab van biologie onderzoekt de Leidse collectie orchideeën en vleesetende planten op stofjes die mogelijk als medicijn kunnen dienen. Samen met het Centrum voor Milieuwetenschappen werkt Keβler aan onderzoek naar het herstel van ecosystemen. ‘Tien jaar geleden had ik nooit gedacht dat we zoiets zouden doen. We vullen de onderzoekers nu ook beter aan: subsidieverstrekkers vragen steeds meer om outreach: het publiek bereiken met je onderzoek. Dat is iets dat botanische tuinen met hun bezoekers natuurlijk heel makkelijk kunnen.’

Openingsspreker op het symposium is Paul Smith van Botanic Gardens Conservation International, een organisatie die botanische tuinen helpt bij het beschermen van bedreigde planten. Hij gaat nog verder in zijn optimisme. Botanische tuinen zijn essentieel voor het overleven van de mensheid, stelt hij. ‘Zij onderstutten namelijk allerlei belangrijk onderzoek naar bijvoorbeeld voedselveiligheid. Of je nou nieuwe plantenrassen kweekt of in elkaar zet met genetische modificatie, beide aanpakken hebben hun basis in de bestaande genetische diversiteit van planten. En die diversiteit, dat is precies wat botanische tuinen en herbaria bestuderen.’

Smith: ‘Elke aardappel die je eet, heeft genen van wilde aardappelverwanten in zich, die de plant beschermen tegen aardappelziektes. Als een teler de nauwste verwanten van een gewas zoekt, of informatie over een gewas, dan moet hij bij de botanische tuinen zijn.’

Een voorbeeld. ‘Biologen onderscheiden twee soorten fotosynthese bij planten: C3 en C4. Die laatste manier van fotosynthese is twaalf verschillende keren ontstaan in de loop van de evolutie, en werkt efficiënter. Rijst is een C3-plant, maar als we dat kunnen veranderen in C4, zouden we in potentie de wereldopbrengst met 50 procent kunnen verhogen – daarom stopt de Gates Foundation miljoenen in het onderzoek daarnaar. Dan moet je echter wel weten hoe die fotosynthese precies werkt, wat het verschil is tussen die twaalf C4-varianten, en hoe die zijn ontstaan. Botanische tuinen kunnen onderzoekers alle varianten en hun familieleden aanleveren.’

‘Westerlingen krijgen nu 85 procent van hun calorieën uit slechts twaalf soorten planten. Best onbestendig, als je er over nadenkt. Terwijl er dertigduizend eetbare plantensoorten zijn, afhankelijk van je definitie van “eetbaar”. Het vermogen tot vernieuwing en verbetering van ons voedselaanbod is enorm, als we twaalfduizend soorten zouden gebruiken in plaats van twaalf. Hetzelfde geldt voor hout: er zijn zo’n tachtigduizend soorten bomen, waarvan we een half procent in de bosbouw gebruiken. Oerconservatief.’

Botanische tuinen hebben een gedeelte van die diversiteit handig bij elkaar: Smith schat dat twee derde van alle planten ergens in een hortus staat. Steeds vaker zelfs alleen nog daar. ‘Heel veel soorten zullen niet overleven in het wild – dat is een werkelijkheid die veel mensen nog niet onder ogen zien. Soortenbehoud is dan ook het belangrijkste dat botanische tuinen kunnen doen.’

Keβler hamert juist op risicospreiding. ‘Onderzoek en soortbehoud zijn verweven: je kan een plant niet onderzoeken als je hem niet behoudt. Ook op onderwijs en publiek zetten we in, zodat als er één pilaar wegvalt, je overlevingskansen voor de komende 425 jaar groot blijven.

‘Een van de sprekers dit weekend komt van de Universiteit van Bristol. Daar hebben ze net een botanische tuin opgezet. In Nederland is dat ondenkbaar, maar de argumenten om het te doen zijn er wel. Indonesië wil tuinen op alle grote eilanden. Singapore en China investeren miljoenen in botanische tuinen. In Nederland zien we zo’n hortus al gauw als iets ouderwets dat alleen maar geld kost. Andere landen zien dat anders, en er gebeurt genoeg. Het is nog nooit zo’n uitdagende tijd geweest om een botanische tuin te leiden.’

17 en 18 april

Oranjerie van de Hortus

Vaalkreupelhout

In 1927 schoot een jager het laatste in het wild levende exemplaar van de wisent - de Europese bizon - dood. Toch kun je ze nu weer zien in natuurgebieden, waaronder de Nederlandse Kennemerduinen. Dierentuinen hielden met hun fokprogramma’s de soort in leven tot er weer plek voor hem was in de buitenwereld, als een moderne Ark van Noach.

Plantentuinen kunnen een vergelijkbare rol spelen, en hebben dat ook duizenden keren gedaan. De Britse Millennium Seed Bank, waar Paul Smith eerder werkte, hielp onder meer met eeuwenoude Nederlandse zaden.

In 1803 was het Nederlandse schip Henrietta op weg terug na een lange reis via Kanton en Kaap de Goede Hoop. Aan boord was de Nederlandse koopman Jan Bekker Teerlink. Hij had in Zuid-Afrika enthousiast plantenzaden verzameld, en in papieren envelopjes gedaan. Die werden, samen met de Henrietta zelf en alle andere dingen aan boord, in beslag genomen door de Engelsen, die toen in oorlog waren met de Nederlanders.

Die zaden hebben meer dan tweehonderd jaar opgeslagen gelegen in de Britse National Archives, maar met wat kunst en vliegwerk wisten de Seed Bank-medewerkers er toch een paar aan het kiemen te krijgen. Een van de planten die opkwam was een Leucospermum conocarpodendron, en behoorde tot een ondersoort die ernstig bedreigd wordt in het wild. In 2010 trok Smith naar Zuid-Afrika met een lading stekjes van de plant, die daar vaalkreupelhout heet.

‘Een slimme sleutelaar bewaart elk tandwiel en radertje’, vertelt hij. ‘Voor planten geldt hetzelfde. Dat bewaren is het belangrijkste dat botanische tuinen kunnen doen.’