Columns & opinie
Opinie: Liever je mond houden
Engelstalig onderwijs is niet alleen slecht voor de actieve deelname van Nederlandse studenten aan colleges. Het verzwakt ook de binding tussen universiteit en maatschappij, aldus Bert van Laar.
donderdag 5 maart 2015

De kritiek op de Engelse taalvaardigheid van onze docenten ‘blijft vrij anekdotisch’, stelt het college van bestuur in een interview in Mare. Internationale studenten zouden in elk geval niets te klagen hebben: de taalvaardigheid van Leidse docenten is volgens hen ‘helemaal top’, zo interpreteert het college de uitkomst van de International Student Barometer.

Om zich vervolgens (op basis van een anekdote) hardop af te vragen of studenten dat zelf eigenlijk wel kunnen beoordelen.

De vraag naar het Engels van docenten wordt in het interview gesteld als een vervolg op de vraag of internationalisering niet leidt tot verschraling van het masteronderwijs. Op de achterpagina van dezelfde Mare schrijft columnist Tim Meijer dat hij het fijn zou vinden om ‘gewoon weer eens in het Nederlands college te volgen, in plaats van in een zaal vol Nederlandse studenten met een Nederlandse docent in het Engels te discussiëren over de betekenis van het Duitse woord ‘verstehen’ in het werk van Gadamer.’

Mare heeft het college kortom de verkeerde vervolgvraag gesteld. Die had moeten luiden: hoe staat het met het Engels van de studenten?

De scheidslijn tussen mager anekdotisch bewijs en degelijke casuïstiek is vaag, daarin geef ik het college gelijk. Toch durf ik de volgende stelling aan: het Engels van een grote groep bachelorstudenten is onder de maat. Niet zozeer qua leesvaardigheid, maar vooral aangaande de actieve, ad rem deelname aan colleges. Ik ken genoeg studenten van verschillende opleidingen die aangeven zodanig onzeker te zijn over hun eigen beheersing van het Engels, dat ze tijdens een college liever hun mond houden. Ze zijn bang dat ze toch niet uit hun woorden zullen komen en klappen dan ook al snel dicht. Dat kan niet de bedoeling zijn – zo kweken we niet de kritische academici die de samenleving van ons verwacht. Natuurlijk, ook deze alinea is eenvoudig af te doen als anekdotisch. Maar als dit gevoelen niet blijkt uit de vakevaluaties, kunnen we ons evenzeer afvragen of het zich met dat meetinstrument wel goed laat kwantificeren. Het college geeft per slot van rekening zelf ook al aan te betwijfelen of de student wel een geschikte beoordelaar is op het gebied van Engelse taalvaardigheid.

Bekijken we dan eens de opleiding wijsbegeerte, het vakgebied van de hierboven aangehaalde Mare-columnist. Twee weken geleden besloot de faculteit Geesteswetenschappen met ingang van het collegejaar 2016–2017 op masterniveau alleen nog in het Engels mag worden gefilosofeerd. Ondertussen ziet eenieder die de e-Studiegids erop naslaat, dat het in Leiden in principe mogelijk is om de bachelorbul wijsbegeerte te behalen met maar liefst 170 van de verplichte 180 studiepunten aan Nederlandstalig onderwijs. Dat valt moeilijk te rijmen met een volledig Engelstalige masteropleiding.

Moeten die filosofen in opleiding dan niet gewoon wat meer Engelstalig bacheloronderwijs krijgen? Helaas ligt het zo simpel niet.

In de eerste plaats is het curriculum zo ingericht, dat de meeste afgestudeerde bachelors vaak toch wel wat meer vakken dan het absolute minimum in de Engelse taal zullen hebben gevolgd. Desondanks persisteert ook bij wijsbegeerte die spreekangst bij Engelstalige colleges.

In de tweede plaats speelt er een ander, nauw verwant probleem. Als we onze docenten moeten geloven, blijkt namelijk dat die 170 potentieel Nederlandstalige studiepunten nog niet eens kunnen garanderen dat Nederlandse afgestudeerden hun moedertaal fatsoenlijk beheersen. Door het volgen van een vak in een bepaalde taal, maakt een student zich die taal kennelijk nog niet meteen meester. Er is dus veel meer nodig dan alleen een voertaalwijziging.

Wie nu het idee krijgt dat het met de opleiding wijsbegeerte slecht gesteld is, trekt de verkeerde conclusie. De Leidse bacheloropleiding wijsbegeerte staat zowel in het algemeen als vergeleken met diezelfde opleiding elders in het land al jaren hoog in aanzien. Nee, de problemen zijn van een andere soort en ten minste zo verstrekkend als de brede humaniora, waar het instrumentarium van student en wetenschapper vaak haast uitsluitend bestaat uit redevoering en nuance, uit de taal kortom.

Ik zou kunnen besluiten met een oproep aan het college om zich een duidelijke, concrete visie te vormen op Engelstalig onderwijs voor Nederlandse studenten, die verder gaat dan slechts het kale streven om de voertaal van opleidingen gefaseerd te wijzigen. Die conclusie is echter gevaarlijk.

Méér Engels betekent namelijk minder Nederlands. En laat nu net één van de wensen van de eind vorig jaar gepresenteerde Wetenschapsvisie 2025 zijn dat er tussen de wetenschap en het brede publiek meer interactie moet plaatsvinden. Daarvoor is een degelijke beheersing van de Nederlandse taal voor studenten en wetenschappers onontbeerlijk. Immers, onze collegezalen en onze institutionele netwerken mogen dan wel in versneld tempo internationaliseren; kranten, televisiezenders en de kreten van de marktkooplui langs de Nieuwe Rijn op zaterdagmiddag zijn nog altijd Nederlandstalig. Anders gezegd: waar de Engelse taal de lingua franca van de academie is geworden, is het Nederlands nog altijd de lingua franca van ‘ons’ brede publiek.

In aanvulling op de conclusie van zo-even, wordt het dus bovenal tijd voor een concrete bezinning op de omgang met het spanningsveld tussen een Engelstalig mondiaal speelveld enerzijds en de borging van het Nederlands als volwaardige voertaal op een Nederlandse universiteit anderzijds.

Bert van Laar studeert wijsbegeerte en zit in de faculteitsraad Geesteswetenschappen namens studentenpartij Bewust en Progressief (BeP)