Achtergrond
Het mysterie der begraven bijlen
Deze week kregen vier Leidse onderzoekers een prestigieuze Vici-beurs. Archeoloog David Fontijn onderzoekt waarom mensen uit de Bronstijd waardevolle objecten meenamen in hun graf.
Marleen van Wesel
donderdag 19 februari 2015
Archeoloog David Fontijn bij een opgraving in 2007. ‘Sommige begraven objecten zijn eerst extra kapot en onbruikbaar gemaakt. Men nam echt doelbewust afstand van waardevolle objecten.’ © Hollandse Hoogte

‘Het is alsof wij heel veel olie ongebruikt in de grond zouden stoppen’, vertelt archeoloog David Fontijn. In de Bronstijd deed men zoiets echt, maar dan met kostbare metalen voorwerpen. Bijlen, sieraden, bekers: bewoners van Noordwest-Europa begroeven zulke waardevolle spullen doelbewust in het landschap. ‘Vooral brons, maar ook goud: materialen die van heel ver kwamen, én recyclebaar waren. Omsmelten had ook gekund. Maar dat deden ze dus niet.’

Met een zogeheten Vici-beurs gaat Fontijn uitzoeken hoe dat zat. Wetenschapsfinancier NWO kende de prestigieuze beurs, ter waarde van anderhalf miljoen euro, afgelopen week toe aan 36 wetenschappers. Behalve Fontijn wonnen nog drie Leidenaren een Vici: Eveline Crone (psychologie), Alexander Kros (scheikunde) en Joop Schaye (sterrenkunde).

Archeologen vonden de voorwerpen niet terug bij begraafplaatsen van overledenen. ‘Je moet eerder denken aan moerassen, rivieren, beken, maar ook wel droge plekken in het landschap.’ Maar een bijl in een moeras, kan die niet gewoon per ongeluk verloren zijn? ‘Dat vraag ik me ook telkens af’, zegt Fontijn. ‘Bij één vondst kun je zoiets ook niet concluderen, maar als het er een heleboel zijn, stelselmatig, op dezelfde manier, dan is dat wel gek. Het lijkt er sterk op dat het bewust is gedaan.’

Veel dingen verdwenen destijds rechtstreeks onder de grond. ‘Maar er is bijvoorbeeld een zwaard waarop ze echt hebben lopen hakken. Het is ook nog eens verhit en omgebogen. Sommige objecten werden eerst extra kapot en onbruikbaar gemaakt voor ze begraven werden. Men nam echt doelbewust afstand van waardevolle objecten.’

Het fenomeen kwam ook buiten Noordwest-Europa en voor en na de Bronstijd voor. ‘Maar die periode, grofweg van Ierland tot halverwege de Kaukasus, was wel een extreem geval. Met uitzondering van Griekenland en Kreta trouwens. Tijdens de Romeinse Tijd en in de Middeleeuwen komt het weer op, maar dat is voor een ander onderzoek. Ik kijk vooral naar het ontstaan, naar de plek van het fenomeen in de samenleving en hoe het de samenleving van binnenuit verandert.’

Mensen gaan immers niet zomaar voorwerpen weggooien, die hen juist aanzien zouden kunnen geven. Fontijn heeft al wat ideeën over de achterliggende logica. ‘Maar nog geen pasklaar antwoord. Dan zou ik het onderzoek ook niet meer hoeven uitvoeren. Als eerste ga ik het fenomeen serieus nemen. Voorheen werd het snel verklaard met “gewoon dit, of gewoon dat”. Er zit een heel rigide logica achter, welk object waar in het landschap werd geplaatst. En er ging een hele economie achter schuil.’

Met een groep aio’s, promovendi en postdocs gaat hij dat de komende jaren proberen te ontrafelen. ‘Ik zie er enorm naar uit. Met een Vici krijg je de kans om daarvoor een heel team op poten zetten.’ Het veld hoeven ze overigens niet meer in. ‘We gaan vooral op een nieuwe manier kijken naar objecten waarover al is gepubliceerd en die al in musea staan. En we nemen ze ook wel mee naar laboratoria.’