Achtergrond
Zo ging het de vorige 200 jaar
Een dag nadat het leenstelsel door de Eerste Kamer werd geloodst, promoveerde Pieter Slaman op de geschiedenis van de studiefinanciering. ‘De minister van Onderwijs krijgt vaak de schuld, terwijl die van Financiën gniffelend aan de storm ontsnapt.’
Marleen van Wesel
woensdag 21 januari 2015
Studentenprotest op 23 januari 1986 tegen de wet studiefinanciering van minister Deetman. Politie te paard slaat de betogers van het Binnenhof in Den Haag. © Hollandse Hoogte

‘De invoering van de basisbeurs in 1986 wordt overschat’, zegt historicus Pieter Slaman (28). En de verandering naar een leenstelsel noemt hij ‘relatief’. Gisteren promoveerde hij op de politieke geschiedenis van de studiefinanciering in Nederland. De tweehonderd jaar die voorafgingen aan het besluit dat eergisteren in de Eerste Kamer genomen werd dus. ‘Een bizar toeval’, benadrukt hij. Als hij echt zo goed kon voorspellen, had hij een andere carrière overwogen.

De basisbeurs en het leenstelsel vallen volgens Slaman ‘niet in de categorie 1919/1953’, toen de studiefinanciering nog veel ingrijpender veranderde. ‘In november 1918 was de Eerste Wereldoorlog uitgewoed. Europa lag plat en op verschillende plaatsen ontstonden socialistische opstanden. Nú weten we dat het in Nederland zover niet kwam, maar krantenlezers die zagen wat er in het buitenland gebeurde, vreesden daar wel voor. Er werd al gestaakt in Rotterdam en er was oproer in een legerkamp op de Veluwe. De sociale kwestie, in het kort: de strijd van de arbeiders, was al decennia aan de gang, maar nu trof de regering maatregelen. De 48-urige werkweek, vrouwenkiesrecht én een beurzenstelsel.’

Dat studiebeurzen werden ingezet om de omstandigheden van mensen te verbeteren, was een primeur. Eerder waren er al wel beurzen, maar dan vooral om talent te selecteren en om tekorten in bepaalde beroepsgroepen te verhelpen.

‘Vijf jaar later werden de beurzen alweer vervangen door een leenstelsel, want de overheidsuitgaven verdubbelden in die tijd, en de inkomsten niet.’ Dat stelsel hield stand tot 1943. ‘De Duitse bezetter ronselde dwangarbeiders onder studenten. Die durfden hun gezicht dus niet meer te laten zien in de collegezaal. Als stimulans werden de studieleningen weer even giften, maar onder de dreiging van deportatie had dat nauwelijks effect. Bovendien had iedereen wel wat anders aan z’n hoofd dan studeren.’

Ondanks de beurzen uit 1919 was studeren voor de Tweede Wereldoorlog nog een eliteaangelegenheid. De omstandigheden ná de oorlog leidden echter tot een tweede grote verandering. Nederland moest vlug terug opgebouwd worden, om concurrerende landen bij te benen. ‘Door de industrialisatie en de uitbreidende dienstensector konden we niet meer toe met ons beperkte aantal hogeropgeleiden. Maar vanwege de inflatie deelde iedereen in de soberheid en armoede. Zelfs degenen met wat spaargeld, die voorheen hadden kunnen studeren.’

In 1953 kwam de regering daarom met een verhoogde kinderbijslag voor ouders van studerende kinderen. Er zat nog een addertje onder het gras voor mensen die écht arm waren: ‘Het gemene was dat de bijslag alleen gold voor ouders die hun kinderen zélf konden onderhouden.’

Dat de protestgeneratie een decennium later flink tekeer ging tegen deze voorloper van de basisbeurs, had een andere reden. Die extra kinderbijslag ging namelijk naar hun ouders. ‘Zij konden het gebruiken als middel om hun kinderen in het gareel te houden. Terwijl díe net experimenteerden met eigen, onafhankelijke levensstijlen. Dat was een explosieve situatie. Het gebeurde ook heus wel eens dat ouders het geld in hun eigen huishoudpot staken.’

In 1986 werd het geld eindelijk verplaatst van de ouders naar de studenten. ‘Eigenlijk had dat alleen effect als je vervelende ouders had. De invoering van de basisbeurs wordt in die zin wel overschat.’

Toch kwamen er drie onderwijsministers en een staatssecretaris aan te pas voor het zover was. ‘En die vrij grote basisbeurs met een kleine aanvullende beurs was eigenlijk helemaal niet wat onderwijsminister Wim Deetman zelf wilde. De kwestie werd de hele tijd gefrustreerd door ministers van Financiën en Sociale Zaken. De basisbeurs moest van hen dezelfde denivellerende werking hebben als de extra kinderbijslag.’

Slaman betreurt het dat het gesteggel over inkomensgroepen ook in latere periodes nogal eens ten korte van onderwijskundige argumenten ging. ‘De discussie is vervuild. In plaats van over het onderwijs, of desnoods over het verwachte inkomen, gaat het telkens over het inkomen van de ouders. Zo kwam men niet toe aan andere belangrijke problemen waarvoor de studiefinanciering een oplossing kon bieden.’

‘Het punt is: er is een informele rangorde tussen de ministeries. Algemene Zaken, Sociale Zaken, Financiën en Economische Zaken bepalen grofweg hoe het geld besteed wordt. De minister van Onderwijs krijgt vaak de schuld, maar studenten zouden van mij wat beter mogen kijken naar wat er in de rest van het kabinet gebeurt.’

Of hij met zijn proefschrift wil opkomen voor de onderwijsminister? ‘Een beetje wel. Die krijgt alle kritiek over zich heen, terwijl de minister van Financiën haast gniffelend aan de storm ontsnapt.’

Door inmenging van al die verschillende beleidsterreinen zijn grote veranderingen zoals in 1919 en 1953 haast onmogelijk geworden. Dat we nu weer teruggaan naar een leenstelsel, kun je volgens Slaman zien als de voltooiing van het proces van 1986. ‘De basisbeurs werd steeds kleiner, kleiner en kleiner. In 1986 was het nog 7000 gulden per jaar, op een totaal benodigd budget van 11.000 gulden. Begin jaren negentig werd de studiefinanciering bevroren: er werden geen inflatiecorrecties meer toegepast.’ Wie z’n uitwonende beurs van 286 euro zou omrekenen naar guldens, komt volgens Slaman nog steeds bijna op die 7000 gulden uit, terwijl het totale benodigde budget aanzienlijk is gestegen. ‘De verandering is relatief, historisch gezien dan. Een symbolische laatste stap. Persoonlijk ligt het natuurlijk anders.’

Pieter Slaman, Staat van de student. Tweehonderd jaar politieke geschiedenis van studiefinanciering in Nederland.

Promotie was 21 februari

In 1843 was het pas echt drastisch

Lokale beurzen voor theologiestudenten bestonden in de zestiende eeuw al. Koning Willem I introduceerde in 1815 voor het eerst een landelijk systeem. Slaman: ‘Voor alle universiteiten tegelijk. Dat waren er weliswaar slechts drie, in Leiden, Groningen en Utrecht, maar toch: 12,5 procent van de studenten ontving daardoor een staatsbeurs. Veel meer dan voorheen én veel meer dan daarna, tot na de Tweede Wereldoorlog.’

Het systeem van Willem I hield namelijk niet lang stand. Hij streefde naar een gemeenschappelijke identiteit voor zijn hele koninkrijk. Onderwijzers, predikanten en priesters kon hij daarbij goed gebruiken. ‘Na de afsplitsing van België verloor dat plan z’n relevantie. Niet alleen verdween de grootste tegenstelling, die tussen noord en zuid. Ook de scheidingen bínnen Nederland vervaagden, door een collectieve verontwaardiging tegen de Belgen, maar ook tegen de Fransen en Engelsen die de Belgen steunden.’

Studiefinanciering is de afgelopen tweehonderd jaar telkens enorm gevoelig geweest voor bezuinigingen, maar in 1843 ging het er pas echt drastisch aan toe: bijna alle beurzen werden wegbezuinigd. Nederland stevende namelijk op een staatsbankroet af. De rest van de eeuw bleef de regering terughoudend met studiebeurzen, met uitzondering van forse lerarenbeurzen als onderdeel van de investeringen in openbaar lager onderwijs.

Demonstreren is voor losers

In de jaren zestig en zeventig organiseerden studenten nog demonstraties, boycotacties en bezettingen voor en tegen alles. Tijdens de laatste protesten tegen het leenstelsel, op 14 november, was slechts een hoekje van het Haagse Malieveld gevuld. ‘Het protest raakte in de jaren tachtig versnipperd, minder georganiseerd en bovendien mengden krakers en voetbalhooligans zich. Maar in de jaren negentig ging het er soms nog fel aan toe’, schetst Slaman. Tegen de OV-studentenkaart bijvoorbeeld, die in 1991 werd ingevoerd met een inperking van de basisbeurs. ‘Maar dat zijn we snel vergeten door de vrijheid die we ermee kregen. Prins Bernhard, de zoon van Prinses Margriet, richtte met wat medestudenten zelfs een koeriersbedrijfje op met behulp van hun gratis reisrecht.’

Hoe ‘relatief’ Slaman de overgang naar het leenstelsel ook vindt: ‘Twintig jaar geleden zou je hiervoor heus nog tienduizend man op de been hebben gekregen. Misschien ligt het aan de huidige mentaliteit: demonstreren wordt geassocieerd met de hoek waarin de klappen vallen, met losers dus.’

Hij betwijfelt overigens of demonstreren zin heeft. ‘Studenten zouden eerder invloed kunnen uitoefenen via de partijgelederen of via de media. En al tijdens de kabinetsformatie: dát is het cruciale moment.’