Achtergrond
Mag iedereen meedoen?
Hoogleraar George van den Bergh pleitte in 1936 voor een verbod op antidemocratische partijen. Rechtsfilosoof Bastiaan Rijpkema bezorgde een nieuwe uitgave van die speech. ‘Dit moet de minister uit de kast trekken.’
Vincent Bongers
woensdag 10 december 2014
Verkiezingsposter van de Nationaal-Socialistische Beweging. De partij werd in 1945 verboden. ‘Van den Bergh waarschuwde voor de NSB. Al noemt hij departij niet bij naam, iedereen las dat er wel in.’

‘Het is een heel dappere, Cleveringa-achtige toespraak’, zegt Bastiaan Rijpkema over de oratie van George van den Bergh. Toen die politicus van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) in 1936 werd aangesteld als hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam hield hij een vlammend betoog, waarin hij opriep tot een verbod op antidemocratische partijen.

‘Hij legt uit hoe een democratie zich kan verdedigen en geeft een politiek-filosofische verantwoording voor het verbieden van antidemocratische partijen’, zegt Rijpkema. ‘Dat is natuurlijk niet vanzelfsprekend. Want juist in een democratie mag iedereen toch mee doen, is het idee.’

De Leidse rechtsfilosoof stofte de tekst af voor het boek Wat te doen met antidemocratische partijen? dat vandaag verschijnt.

‘Het is een uniek tijdsdocument: in 1936 gaat het in Duitsland helemaal fout: de beruchte rassenwetten van Neurenberg zijn net ingevoerd. Van den Bergh waarschuwt voor de NSB, al noemt hij deze partij niet bij naam. Maar iedereen leest dat er wel in.’

Op welke grond wilde hij een verbod?

‘Het belangrijkste element van democratie is het vermogen tot zelfcorrectie. De vertegenwoordigers van het volk nemen een besluit. Als dat niet blijkt te werken, volgt er een correctie. Een partij met een antidemocratisch streven, gaat daar tegenin: die wil de zelfcorrectie schrappen. In een democratie is dit het enige besluit dat niet meer te herroepen is. Volgens Van den Bergh komen zij daarom in aanmerking voor een verbod. Hij vindt dat alle besluiten te rechtvaardigen zijn, behalve deze. Het is een heel smalle verbodsbasis, een elegante oplossing.’

Ook nu nog?

‘Zeker. Het is ontzettend actueel. Dat zie je bij de motie die Tweede Kamerlid Heerma (CDA) onlangs indiende. Hij roept in die motie het kabinet op om “groeperingen wiens doelstellingen onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde te kunnen verbieden.” Dat leverde veel discussie op en het werd gelinkt aan een mogelijk verbod op overigens nog niet eens bestaande shariapartijen.

‘Maar de motie is veel breder. Het is een oproep aan de regering om te onderzoeken hoe het verbodsregime met betrekking tot antidemocratische stromingen is geregeld. Dat is nuttig. minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (PvdA), aan wie het verzoek werd gericht, kan ter inspiratie het werk van Van den Bergh uit de partijkast trekken.’

Hoe is dat nu geregeld?

‘Nu is een verbod alleen mogelijk als een beweging of organisatie “in strijd met de openbare orde” handelt. Dat is een heel lastig begrip, zoals bleek in de zaken tegen de pedofielenvereniging. Voor politieke partijen is het helemaal slecht als de verbodsgrond onduidelijk blijft. Dat kan een democratie zich niet permitteren.’

Wat is de oplossing?

‘Van den Bergh vond dat de politieke partijen een explicietere plek in het staatsrecht moesten krijgen. Hij pleitte voor een aparte wet, om een aparte verbodsgrond voor partijen op te nemen. Het is heel gek dat we dat nog niet gedaan hebben.’

Is een verbod dan echt nodig?

‘Partijen die de democratie willen afschaffen, maken wel gebruik van de democratische rechten. Om vervolgens die rechten voor anderen af te schaffen. Dat wringt natuurlijk. Van den Bergh wilde dat onmogelijk maken. En ik ben het met hem eens.’

De PVV krijgt wel eens het verwijt niet democratische kenmerken te hebben. Zou deze partij onder dit verbod vallen?

‘Nee. De partij geeft er op geen enkele manier blijk van het zelfcorrectie-mechanisme af te willen schaffen.’

Wat te doen met antidemocratische partijen? De oratie van George van den Bergh uit 1936, door Bastiaan Rijpkema, met een voorwoord van René Cuperus en een nawoord van Paul Cliteur. Elsevier Boeken, 240 pgs, € 14,95